Examples of using "árabe" in a sentence and their dutch translations:
- Spreekt ge Arabisch?
- Spreek je Arabisch?
Ik spreek Arabisch.
Ik hou van Arabisch.
Spreek je Arabisch?
- Spreek je Arabisch?
- Spreekt u Arabisch?
- Spreken jullie Arabisch?
Hij onderwijst Arabisch.
We leren Arabisch.
Ik hou van Arabisch.
Hij onderwijst Arabisch.
Hij spreekt Arabisch.
Ik leer Arabisch.
Hij schrijft Arabisch.
Ik leer Arabisch.
De imam sprak in het Arabisch.
Kan je Arabisch lezen?
Ik spreek niet erg goed Arabisch.
Ik spreek Arabisch maar ik studeer voor Engels.
Syrië heet in het Arabisch "Suriyah".
Arabisch is geen moeilijke taal.
Marokko wordt "Al-Maghrib" genoemd in het Arabisch.
Ik zou graag een cursus Arabisch volgen.
Alif is de eerste letter van het Arabisch alfabet.
Arabisch wordt van rechts naar links gelezen.
Sami vertaalde de Koran van het Arabisch naar het Engels.
De grondwet van Algerije erkent twee officiële talen: Arabisch en Berbers.