Examples of using "Napisał" in a sentence and their dutch translations:
- Hij heeft een brief geschreven.
- Hij schreef een brief.
Hij heeft een brief geschreven.
Wie heeft een brief geschreven?
Wie heeft Hamlet geschreven?
- Hij heeft een brief geschreven.
- Hij schreef een brief.
Wie heeft de Bijbel geschreven?
Gisteren heeft hij een brief geschreven.
Wie heeft deze brief geschreven?
Tom heeft dat boek geschreven.
Hij schreef een boek in China.
Wie heeft die twee brieven geschreven?
Wie heeft dit boek geschreven?
Hij schreef veel boeken over China.
"Wie heeft dit boek geschreven?" "John."
- Wie schreef deze twee brieven?
- Wie heeft die twee brieven geschreven?
Tom heeft verscheidene kookboeken geschreven.
Hij heeft twee boeken geschreven.
Niemand heeft hem ooit een brief geschreven.
Men zegt dat hij dat boek geschreven heeft.