Translation of "Biegać" in Dutch

0.005 sec.

Examples of using "Biegać" in a sentence and their dutch translations:

Zacznij biegać.

- Begin te rennen.
- Begin te lopen.

Idę biegać.

Ik ga hardlopen.

Lubisz biegać?

Houd je van rennen?

Tom umie szybko biegać.

Tom kan snel rennen.

Jestem zbyt zmęczony, żeby biegać.

Ik ben te moe om te rennen.

Proszę nie biegać w sali.

- Loop niet in de klas a.u.b.
- Niet rennen in de klas, graag.
- Alsjeblieft niet rennen in het klaslokaal.

Mój brat umie szybko biegać.

Mijn broer kan zeer snel lopen.

Wolę biegać niż jeździć konno.

Ik wandel liever dan dat ik rijd.

On nie umie zbyt szybko biegać.

Hij kan niet erg snel rennen.

Nie może chodzić, a cóż dopiero biegać.

Hij kan niet lopen, laat staan rennen.