Examples of using "Vado" in a sentence and their dutch translations:
Ik kom.
Ik ga naar het werk.
Ik ga naar school.
Ik ga naar het zwembad.
Ik ga deze zomer naar het buitenland.
Ik ga te voet.
Ik ga naar de kerk.
- Ik zie ze vanavond.
- Ik zie hen vanavond.
Ik ben gek op hem!
Ik ben gek op voetbal.
- Normaal ga ik te voet.
- Meestal loop ik.
- Normaal loop ik.
Ik ga met de fiets naar het werk.
Ik ga naar de kerk met de auto.
Ik ga waar ik wil.
Morgen ga ik naar Nîmes.
Ik ga morgen naar de tandarts.
Ik ga vaak naar het strand.
- 's Zondags ga ik naar de kerk.
- Zondags ga ik naar de kerk.
Ik ga naar het stadscentrum.
Ik ga naar het strand.
Ik ga vaak naar het buitenland.
Ik ga naar het park.
Ik faal.
Ik ga naar Engeland.
Ik ga slapen!
Ik ga naar bed.
Ik ben uitgeput. Ik ga naar bed.
Morgen ga ik met de auto naar Parijs.
Ik ga elke dag naar school.
Ik ga iedere dag naar de kerk.
Ik ga elke zomer naar het platteland.
- Ik ga lopend naar school.
- Ik ga te voet naar school.
Ik ga in Namibië wonen.
Ik ga iedere dag naar het werk.
Ik ga elke ochtend naar school.
Ik ga met de bus naar school.
Ik ga even brood kopen.
Ik ga niet naar school op zondag.
Ik ga vaak naar de bioscoop.
Ik ga naar het park.
Ik ga nu naar huis.
Morgen ga ik naar Parijs.
Ik weet precies waar ik heen ga.
Ik ga deze zomer naar Londen.
Ik doe iedere morgen boodschappen.
- Gewoonlijk ga ik met de bus naar school.
- Ik ga gewoonlijk met de bus naar school.
's Zondags ga ik naar de kerk.
Ik doe iedere morgen boodschappen.
Ik ga niet naar school op zondag.
Ik loop altijd naar school.
Ik ga niet met de bus naar school.
Ik ga vaak naar Elena's huis.
Ik ga slapen rond tien uur.
Ik ga met de fiets naar het werk.
Ik ga elk jaar.
Ik ga een bad nemen.
Ik ga naar de sauna.
Ik ga iedere dag naar het werk.
Ik ben gek op golf.
Ik ga om elf uur naar bed.
Ik ga elke zondag naar de kerk.
- Vandaag ga ik niet naar school.
- Ik ga vandaag niet naar school.
- 's Zondags ga ik naar de kerk.
- Zondags ga ik naar de kerk.
's Zondags ga ik naar de kerk.
Ik ga de auto nemen.
Ik ga erg vaak skiën.
Ik ga naar huis.
Ik ga met de bus naar school.
Ik ga naar Australië voor Kerstmis.
Ik ga lesgeven in Wales.
Ik ga naar Kyoto.
Ik vertrek overmorgen.
In de zomer zwem ik vaak in de zee.
Ik ga om half elf slapen.