Translation of "Voltál" in Dutch

0.081 sec.

Examples of using "Voltál" in a sentence and their dutch translations:

- Rosszul voltál?
- Beteg voltál?

- Was je ziek?
- Was u ziek?
- Waren jullie ziek?

- Ott voltál?
- Voltál ott?

Was je daar?

- Tökéletes voltál.
- Te tökéletes voltál.

Je was perfect.

- Tegnap otthon voltál?
- Otthon voltál tegnap?
- Voltál otthon tegnap?

- Waart ge gisteren thuis?
- Was je gisteren thuis?

- Voltál már Párizsban?
- Voltál valaha Párizsban?

Ben je ooit in Parijs geweest?

Voltál orvosnál?

- Zijt ge naar de dokter geweest?
- Ben je naar een dokter geweest?

Hol voltál?

- Waar waren jullie?
- Waar ben je geweest?
- Waar was je?
- Waar zijn jullie geweest?

Fantasztikus voltál.

- Je was fantastisch.
- U was fantastisch.
- Jullie waren fantastisch.

Boldog voltál?

Was je gelukkig?

Boldog voltál.

- Je was gelukkig.
- Jullie waren gelukkig.
- U was gelukkig.

Csodás voltál.

- Je was geweldig.
- U was geweldig.
- Jullie waren geweldig.

Őszinte voltál?

Was je oprecht?

Ott voltál?

- Was je daar?
- Was u daar?

Fáradt voltál?

- Was je moe?
- Waren jullie moe?

Egyedül voltál?

Was je alleen?

Féltékeny voltál.

Je was jaloers.

- Egyedül voltál?
- Egyedül voltatok?
- Csak te voltál?

Was je alleen?

Hol voltál tegnap?

- Waar ben je gisteren geweest?
- Waar was je gisteren?

El voltál foglalva.

Je hebt het druk gehad.

Na, hol voltál?

Waar was je toch?

Voltál valaha Párizsban?

- Ben je al eens in Parijs geweest?
- Ben je ooit in Parijs geweest?

Voltál már Amerikában?

Zijt ge al eens in Amerika geweest?

Voltál már Velencében?

Ben je ooit in Venetië geweest?

Hát hol voltál?

- Waar was je toch?
- Waar waart ge toch?

A barátom voltál.

Je was mijn vriend.

Voltál már házas?

Ben je ooit getrouwd?

Nem voltál ott.

Jij was er niet.

Voltál már Berlinben.

Je bent al naar Berlijn geweest.

Mikor voltál Ausztráliában?

- Wanneer was je in Australië?
- Wanneer was u in Australië?
- Wanneer waren jullie in Australië?

Otthon voltál tegnap?

Was je gisteren thuis?

Voltál már Bostonban?

Ben je ooit naar Boston geweest?

Miért voltál ott?

- Waarom was je daar?
- Waarom was u daar?
- Waarom waren jullie daar?

Voltál már Mexikóban?

- Ben je ooit in Mexico geweest?
- Bent u ooit in Mexico geweest?
- Zijn jullie ooit in Mexico geweest?

Voltál valaha Indiában?

Ben jij ooit in India geweest?

Meg voltál híva?

Was je uitgenodigd?

Miért voltál Ausztráliában?

- Waarom was je in Australië?
- Waarom was u in Australië?
- Waarom waren jullie in Australië?

Tényleg voltál Ausztráliában?

- Was je echt in Australië?
- Was u echt in Australië?
- Waren jullie echt in Australië?

Ah, voltál fodrásznál.

Oh, je bent naar de kapper geweest.

- Na, hol voltál?
- Te meg merre voltál?
- Te meg hol voltál?
- Te meg merre jártál?

- Waar was je toch?
- Waar waart ge toch?

- Tökéletes voltál.
- Tökéletesek voltatok.

Je was perfect.

- Sikeres voltál?
- Sikerrel jártál?

- Is het je gelukt?
- Is het u gelukt?
- Is het jullie gelukt?
- Was je succesvol?
- Was u succesvol?
- Waren jullie succesvol?

Hol voltál a héten?

Waar was je deze week?

Voltál már valamikor házas?

Ben je ooit getrouwd?

Voltál már egyszer Okinaván?

Ben je ooit in Okinawa geweest?

Ó, te fodrásznál voltál!

Oh, je bent naar de kapper geweest.

Hol voltál tegnap éjjel?

Waar was je de vorige nacht?

- Féltékeny voltál.
- Féltékeny volt.

- Je was jaloers.
- Jullie waren jaloers.

Otthon voltál tegnap este?

Waart gij gisteravond thuis?

Voltál már valaha külföldön?

- Ben je ooit in het buitenland geweest?
- Zijt ge ooit in het buitenland geweest?

Tegnap délután voltál könyvtárban?

Was je gisterenmiddag in de bibliotheek?

- Dolgod volt?
- Elfoglalt voltál?

Was je bezig?

Voltál már a fodrásznál?

Ben je naar de kapper geweest?

Nem voltál tegnap iskolában.

Je was niet op school gisteren.

Fáradt voltál tegnap este?

Was je gisteravond moe?

Hol voltál tegnap este?

Waar waren jullie gisteravond?

Voltál már valaha Tamáséknál?

Ben je ooit bij Tom thuis geweest?

Te háromszor voltál Londonban.

Je bent drie keer in Londen geweest.

Na és hol voltál?

En waar was jij?

Tegnap este otthon voltál?

Waart gij gisteravond thuis?

Mikor voltál New York-ban?

Wanneer zijt ge in New York geweest?

Pontosan. Akkoriban három hónapos voltál.

Klopt. Je was toen drie maanden oud.

Hol voltál egész idő alatt?

Waar ben je al die tijd geweest?

Mert ott voltál, aztán eltűntél nyomban

Want het ene moment was je er en het volgende niet meer

Tudom, hogy tavaly nyáron Bostonban voltál.

Ik weet dat jullie vorige zomer in Boston waren.

Hol a pokolban voltál tegnap éjjel?

- Waar was je gisternacht in hemelsnaam?
- Waar was je in godsnaam gisternacht?

Igaz, hogy nem voltál még Európában?

Je bent nog nooit in Europa geweest, toch?

Tízig tudtál számolni, amikor két éves voltál.

Wanneer je twee jaar oud was, kon je al tot tien tellen.

Hitted, hogy van Mikulás, amikor gyerek voltál?

- Geloofde u in de Kerstman toen u een kind was?
- Geloofde jij in de Kerstman toen je een kind was?

Milyen volt a kapcsolatod édesapáddal, amikor gyerek voltál?

Hoe was je relatie met je vader toen je een kind was?

Ki volt az a nő, akivel együtt voltál tegnap?

Wie is die vrouw met wie je gisteren samen was?

- Nem tudtam, hogy itt voltál a városban.
- Nem tudtam, hogy a városban vagy.

Ik wist niet dat ge in deze stad waart.

Nem az a fontos, hogy melyik egyetemen végeztél, hanem az, hogy mit tanultál, amíg ott voltál.

Wat ertoe doet is niet aan welke universiteit je afstudeerde, maar wat je geleerd hebt terwijl je er was.