Examples of using "Osztrigát" in a sentence and their dutch translations:
Houd je van oesters?
- Heb je ooit oesters gegeten?
- Heeft u ooit oesters gegeten?
- Hebben jullie ooit oesters gegeten?
- Kan je rauwe oesters eten?
- Kunt u rauwe oesters eten?
- Kunnen jullie rauwe oesters eten?
Ik eet geen oesters.
Ik hou van oesters.
- Hou je van gerookte oesters?
- Houden jullie van gerookte oesters?
Eet de oesters niet.
- Wil je oesters, of heb je liever mosselen?
- Wilt u oesters, of hebt u liever mosselen?