Examples of using "Kivel" in a sentence and their dutch translations:
- Met wie ben je aan het praten?
- Tegen wie heb je het?
Met wie ben je?
Met wie wil je praten?
- Met wie spreek ik?
- Met wie praat ik?
- Met wie ben je aan het praten?
- Tegen wie heb je het?
Met wie ben je gekomen?
Wie heb je ontmoet?
- Met wie woon je samen?
- Met wie woont u samen?
- Met wie woon je?
- Met wie woont u?
"Hallo, met wie spreek ik?"
Met wie ben je aan het lachen?
- Tom, met wie ga je Kerstmis doorbrengen?
- Tom, met wie gaat u Kerstmis doorbrengen?
Er is iemand met wie ik eerst wil praten.
Aan wie zijn kant sta jij?
Mary heeft niemand om mee te praten, maar ze voelt zich niet alleen.
- Met wie spreek ik?
- Met wie praat ik?
die zeggen wie wat doet ten op zichte van wie in een zin.
Doc was ook blij met de aanwezigheid van Sneeuwwitje, omdat hij nu met iemand over psychoanalyse kon praten.