Examples of using "Bank" in a sentence and their dutch translations:
...met 't oprichten van een bank?'
Is er een bank niet ver van hier?
Is de bank open?
Is hier een bank?
Was de bank dicht?
- De bank bevindt zich naast het postkantoor.
- De bank ligt naast het postkantoor.
...vergelijkt u het overvallen van een bank...
Waar is de dichtstbijzijnde bank?
Is de bank ver van hier?
De bank leende hem vijfhonderd dollar.
Is er een bank niet ver van hier?
Is er een bank in de buurt van het station?
Dit is een postkantoor, en dat een bank.
Tijdens de openingsuren van de bank moet ik werken.
Dit is een postkantoor, en dat een bank.