Translation of "Zauberer" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Zauberer" in a sentence and their dutch translations:

Ich will Zauberer werden.

Ik wil een tovenaar zijn.

Tom ist ein Zauberer.

Tom is een tovenaar.

Bist du ein Zauberer?

Ben je een tovenaar?

Ich bin kein Zauberer.

Ik ben geen tovenaar.

- Tom verkleidete sich als Zauberer.
- Tom hat sich als Zauberer verkleidet.

- Tom ging als tovenaar verkleed.
- Tom heeft zich als tovenaar verkleed.

Ob er ein Zauberer ist?

Is hij een tovenaar?

Selbst wenn man alle Fertigkeiten mitbringt... Ich bin kein Zauberer.

Je kunt nog zo handig zijn... ...ik kan niet toveren.

Toms Bruder Tim ist ein Zauberer, der Angst vor Kaninchen hat.

Toms broer Tim is een tovenaar die bang is voor konijnen.

Normalerweise spielt Tom einen Schurken. Er ist jetzt zum ersten Mal ein Zauberer.

Tom speelt meestal als een schurk. Dit is de eerste keer dat hij als een magiër speelt.

- Ich habe einen Freund, dessen Vater Zauberer ist.
- Ich habe einen Freund, dessen Vater Zauberkünstler ist.

Ik heb een vriend wiens vader goochelaar is.