Translation of "Hunde" in Dutch

0.007 sec.

Examples of using "Hunde" in a sentence and their dutch translations:

- Hunde sind klug.
- Hunde sind clever.

Honden zijn slim.

- Tom liebt Hunde.
- Tom mag Hunde.

Tom houdt van honden.

- Ich mag Hunde.
- Ich liebe Hunde.

Ik hou van honden.

Hunde bellen.

De honden blaffen.

Bellen Hunde?

Blaffen honden?

- Gewöhnlich hassen Katzen Hunde.
- Normalerweise hassen Katzen Hunde.

Gewoonlijk hebben katten een hekel aan honden.

- Ich liebe Hunde sehr.
- Ich mag Hunde sehr.

Ik hou erg van honden.

Hunde können schwimmen.

Honden kunnen zwemmen.

Ich liebe Hunde.

Ik hou van honden.

Ich hasse Hunde.

Ik haat honden.

Ich mag Hunde.

Ik hou van honden.

Hunde sind treu.

Honden zijn trouw.

Für Hunde verboten.

Honden verboden.

Tom liebt Hunde.

Tom houdt van honden.

Menschen lieben Hunde.

Mensen houden van honden.

Hunde brauchen Liebe.

Honden hebben liefde nodig.

Tom dressiert Hunde.

Tom traint honden.

Hunde verabscheuen Katzen.

Honden haten katten.

Er trainiert Hunde.

Hij traint honden.

Er liebt Hunde.

Hij houdt van honden.

- Einer der Hunde lebt.
- Einer der Hunde ist lebendig.

Een van de honden leeft nog.

- Alle Hunde sind lebendig.
- Alle Hunde sind am Leben.

Alle honden zijn levend.

- Hunde, die bellen, beißen nicht.
- Bellende Hunde beißen nicht.

Blaffende honden bijten niet.

Vorsicht vor dem Hunde!

Pas op de hond!

Ich habe drei Hunde.

Ik heb drie honden.

Er hat zwei Hunde.

Hij heeft twee honden.

Tom mag keine Hunde.

Tom houdt niet van honden.

Sie hat viele Hunde.

Ze heeft veel honden.

Normalerweise hassen Katzen Hunde.

Gewoonlijk hebben katten een hekel aan honden.

Wir haben drei Hunde.

We hebben drie honden.

Katzen mögen keine Hunde.

Katten houden niet van honden.

Tom fürchtet große Hunde.

Tom heeft angst voor grote honden.

Die Hunde sind nass.

De honden zijn nat.

Alle Hunde sind treu.

Alle honden zijn trouw.

Hunde sind treue Tiere.

Honden zijn trouwe dieren.

Diese Hunde sind groß.

Deze honden zijn groot.

Hunde vergraben oft Knochen.

Honden begraven vaak botten.

Die Hunde sind weiß.

De honden zijn wit.

Du hast vier Hunde.

Je hebt vier honden.

Meine Hunde sind weiß.

Mijn honden zijn wit.

Tom hat drei Hunde.

Tom heeft drie honden.

Gewöhnlich hassen Katzen Hunde.

Gewoonlijk hebben katten een hekel aan honden.

Wo sind deine Hunde?

Waar zijn jouw honden?

Warum jagen Hunde Eichhörnchen?

Waarom achtervolgen honden eekhoorns?

- Ich mag sowohl Hunde als auch Katzen.
- Ich mag sowohl Katzen als auch Hunde.
- Ich mag Katzen und Hunde.

Ik hou zowel van honden als van katten.

- Katzen sind mir lieber als Hunde.
- Ich mag Katzen lieber als Hunde.

Ik heb liever katten dan honden.

- Vorsicht vor dem Hund!
- Vorsicht vor dem Hunde!
- Warnung vor dem Hunde!

- Pas op de hond!
- Opgepast voor de hond!