Examples of using "Sprachen" in a sentence and their dutch translations:
Ik hou van talen.
- Ik hou van talen.
- Ik hou van talen!
- Ik houd van talen!
- Ik hou van talen.
- Ik hou van talen!
Ik hou van talen leren.
Hij spreekt 10 talen.
Ik hou van talen leren.
Ze hebben even gepraat.
- Ik hou van talen!
- Ik houd van talen!
Waar spraken ze over?
Ik hou van talen.
Ik hou van talen.
Ze spraken Frans.
Hij kan vijf talen spreken.
Hoeveel talen kan je spreken?
- Hoeveel talen spreekt u?
- Hoeveel talen spreken jullie?
- Hoeveel talen spreek jij?
- Hoeveel talen spreek je?
- Hoeveel talen kan je spreken?
Ik leer graag oude talen.
- Hoeveel talen spreekt u?
- Hoeveel talen spreken jullie?
Hij spreekt 10 talen.
Ze spreekt tien talen.
Ze spraken over cultuur.
Jorge kan vier talen spreken.
- Welke talen spreek je?
- Welke talen spreekt u?
- Welke talen spreken jullie?
- Ik vind het leuk om talen te leren.
- Ik vind talen leren leuk.
- Ik hou van talen leren.
Hij spreekt vier talen.
Zij kent tien talen.
We spraken in gebarentaal.
Hij kan vijf talen spreken.
Zij spraken over politiek.
Ik spreek drie talen.
Ik hou van talen leren.
De Romeinen spraken Latijn.
Ik spreek vijf talen.
Tom spreekt meerdere talen.
Ze kan drie talen spreken.
Ik ben gek op Germaanse talen.
Ik ben gek op Semitische talen.
Waar waren we gebleven?
Ik hou van Baltische talen.
Ik hou van talen leren.
Talen zijn niet gebeiteld in steen. Talen leven door ons allemaal.
Ze bespraken het via de telefoon.
Talen zijn aan voortdurende verandering onderhevig.
- Hoeveel talen spreek jij?
- Hoeveel talen spreek je?
- Hoeveel talen kan je spreken?
Hoeveel talen spreken jullie?
Ik leer talen als hobby.
Het bewijs sprak in zijn voordeel.
Je spreekt zoveel talen!
Ik spreek geen drie talen.
Talen leren is interessant.
Welke talen spreek je, Tom?
Hij kan vijf talen spreken.
Zij kan tien talen spreken.
Ik hou van talen leren.
Hoeveel talen spreekt u?
Ik spreek geen andere talen.
Hoeveel talen kun je vlot spreken?