Examples of using "Sie " in a sentence and their dutch translations:
- Hou ze bij.
- Hou ze.
- Bewaar ze.
- Groet haar als ge haar ziet!
- Zeg hallo als je haar ziet.
Negeer hun.
Beschrijf ze.
Hou ze tegen.
Zij verraadde u.
Zij heeft u nodig.
Kent ze u?
Ze heeft haar nodig.
- Zij heeft je nodig.
- Zij heeft u nodig.
Ze spelen vals.
Vergeet haar.
Ze spelen vals.
Kent ze jullie?
Ze heeft het nodig.
- Ze praten.
- Ze zijn aan het kletsen.
- Zij werd rood.
- Ze bloost.
Ze zal komen als ge het haar vraagt.
- Neem contact op met haar als je vragen hebt.
- Neem contact op met haar als u vragen hebt.
Zij werd rood.
Vergeet haar.
Ze vielen.
- Zij rent.
- Ze loopt.
Ze lachten haar uit.
Ze rende weg.
Ze willen hen terug.
- Heb jij haar vermoord?
- Heeft u haar vermoord?
- Hebben jullie haar vermoord?
- Controleer haar.
- Kijk ze na.
Dood haar!
Ze zei dat ze ziek was.
Kun je ze zien?
Ze zegt dat ze van bloemen houdt.
Ze zei dat ze gelukkig was.
Zij werd rood.
- Stop haar!
- Hou haar tegen!
Houdt u nog van hem?
Zij wil met je praten.
Ze bloost.
Ze wist dat John van haar hield.
- Ze wachten op je.
- Ze wachten op jullie.
Ze belden.
Ze is koppig.
- Ze was lichtgelovig.
- Zij was lichtgelovig.
Ze willen het terug.
Ze begrijpt je niet.
ze vond ze en weigerde ze.
Ze lachte.
Weet u waar ze woont?
Ze zei dat ze gelukkig was.
Ze loenste.
Doe haar de groeten van me.
Hoe oud schat u haar?
- Ze kunnen haar niet tegenhouden.
- Ze kunnen haar niet stoppen.
- Maak ze wakker.
- Maak hen wakker.
Ze werd blind.
Ze verloren.
Ze lachten.
- Ze hebben afgezegd.
- Zij hebben afgezegd.
- Ze hebben geannuleerd.
- Zij hebben geannuleerd.
Ze brandden.
- Ze juichten.
- Ze applaudisseerden.
Geloof wat u wil.
- Excuseer.
- Sta me toe.
Ze zongen.
Ze hebben gegeten.
Zij wonnen.
Zij spuugde.
Zij spuugden.
Ze komt!
Eet wat ge wilt.
- Slaapt ze?
- Is ze aan het slapen?
Je zei dat je gelukkig was.
Gaat u of blijft u?
Ze kwamen.
Zij werd rood.
Ze zegt dat ze honger heeft.
- Kom op, vertrouw me.
- Kom op, vertrouw me maar.
Ze proberen haar te contacteren.
Zij werd rood.
Ze liepen rond.
Ze is vriendelijk.
- Ze zijn stil.
- Zij zijn stil.
Houdt u van sinaasappels?
Ze geloven je.
- Ze waren aan het slapen.
- Ze sliepen.