Examples of using "Ehepaar" in a sentence and their dutch translations:
- We zijn een echtpaar.
- Wij zijn man en vrouw.
Waar is het jonge echtpaar?
- Het oude echtpaar had geen kinderen.
- Het bejaarde echtpaar had geen kinderen.
Het oude koppel had geen kinderen.
- We zijn een echtpaar.
- Wij zijn man en vrouw.
- We zijn een echtpaar.
- We zijn man en vrouw.
- Wij zijn man en vrouw.