Examples of using "Braun" in a sentence and their dutch translations:
Zijn schoenen zijn bruin.
De kat is bruin.
Mijn schoenen zijn bruin.
De gordel is bruin.
Deze kat is bruin.
Deze banaan is bruin.
Meneer Brown heeft vier kinderen.
Meneer Brown is onze leraar Engels.
Kent gij toevallig een professor Braun?
Bruin is niet haar natuurlijke haarkleur.
- Mijnheer Braun heeft altijd een boek bij.
- Meneer Brown heeft altijd een boek bij zich.
die zich verdiepten tot bruin- en paarstinten.
Hij staat op goede voet met meneer Brown.
Kent gij toevallig een heer met de naam Braun?
De bladeren van de bomen worden bruin in de herfst.
Meneer Brown heeft altijd een boek bij zich.
Bananen zijn eerst groen, dan geel en dan bruin.
Kent gij mijnheer Brown?
Als je bananen in de koelkast stopt, wordt de schil helemaal bruin.
Hij staat op goede voet met meneer Brown.