Translation of "Lundi " in Dutch

0.034 sec.

Examples of using "Lundi " in a sentence and their dutch translations:

- Nous sommes lundi.
- Aujourd'hui c'est lundi.
- Aujourd'hui nous sommes lundi.
- Aujourd'hui, on est lundi.

- Vandaag is het maandag.
- Het is maandag.

- Nous sommes lundi.
- Aujourd'hui nous sommes lundi.
- Aujourd'hui, on est lundi.

- Vandaag is het maandag.
- Het is maandag.

Et lundi ?

En maandag dan?

À lundi !

Tot maandag!

- Aujourd'hui c'est lundi.
- Aujourd'hui nous sommes lundi.

- Vandaag is het maandag.
- Het is maandag.

- Aujourd'hui nous sommes lundi.
- Aujourd'hui, on est lundi.

Vandaag is het maandag.

Nous sommes lundi.

Het is maandag.

Aujourd'hui c'est lundi.

Vandaag is het maandag.

Sommes-nous lundi ?

Is het vandaag maandag?

Hier, c'était lundi.

Gisteren was het maandag.

- Que fais-tu lundi prochain ?
- Que faites-vous lundi prochain ?

Wat doe je de volgende maandag?

Lundi vient après dimanche.

Maandag volgt op zondag.

L'école commence lundi prochain.

De school start de volgende maandag.

Lundi, nous avons congé.

's Maandags hebben we vrij.

Lundi commence le samedi.

Maandag begint op zaterdag.

Lundi prochain sera férié.

De volgende maandag is een vrije dag.

Aujourd'hui, on est lundi.

Vandaag is het maandag.

On se voit lundi.

Ik zie je maandag.

Les cours commencent lundi.

De lessen beginnen op maandag.

Je serai là lundi.

Ik kom maandag.

Viens chez nous lundi.

Kom maandag bij ons thuis.

Je dois venir le lundi.

Ik moet maandag komen.

Lundi était un jour venteux.

Maandag was een dag met veel wind.

Le colis devrait arriver lundi.

Het pakketje komt als het goed is op maandag.

Tom est décédé lundi matin.

Tom stierf maandagmorgen.

Il travaille du lundi au vendredi.

Hij werkt van maandag tot vrijdag.

Après le dimanche, vient le lundi.

Na zondag komt maandag.

Je suis allé pêcher lundi dernier.

Ik ben vorige maandag gaan vissen.

Je pourrai te voir lundi prochain ?

Kan ik u komende maandag zien?

Le lundi je ne travaille pas.

Ik werk niet op maandag.

Après le dimanche vient le lundi.

Na zondag komt maandag.

- Il est toujours à la maison le lundi.
- Il est toujours chez lui le lundi.
- Il se trouve toujours à son domicile, le lundi.

Op maandag is hij altijd thuis.

Il est allé à New York lundi.

- Maandag is ze naar New York gereisd.
- Maandag is hij naar New York gereisd.

Il est toujours chez lui le lundi.

Op maandag is hij altijd thuis.

Il a neigé de lundi à vendredi.

Het sneeuwde van maandag tot vrijdag.

Est-ce que tu travailles le lundi ?

- Werk jij op maandagen?
- Werk jij 's maandags?

Je ne peux pas y aller lundi.

Ik kan niet op maandag gaan.

Nous avons déjà acheté des timbres lundi.

We hebben maandag al postzegels gekocht.

- Je suis libre tous les jours sauf le lundi.
- Je suis libre tous les jours sauf lundi.

Ik ben alle dagen vrij, behalve op maandag.

« Oui, je veux passer une mauvaise journée lundi » ?

"Ja, ik wil maandag een slechte dag hebben"?

J'ai travaillé dimanche alors j'ai eu mon lundi.

Ik werkte op zondag, dus ik had maandag vrij.

Le musée est ouvert du lundi au vendredi.

Het museum is geopend van maandag tot vrijdag.

Ma promesse de venir lundi prochain tient toujours.

Mijn belofte om volgende week maandag te komen staat nog steeds.

« Jusqu'à quand restes-tu à Londres ? » « Jusqu'à lundi. »

"Tot wanneer blijf je in Londen?" "Tot maandag."

La Commission européenne veut le document d'ici lundi.

De Europese Commissie wil het document voor maandag binnen hebben.

Elle arrive souvent en retard à l'école le lundi.

Ze is vaak te laat op school op maandag.

Je comprends que le musée soit fermé le lundi.

Voor zover ik begrijp, is het museum op maandag gesloten.

Il se trouve toujours à son domicile, le lundi.

Op maandag is hij altijd thuis.

La réunion du personnel a-t-elle lieu lundi ?

Is de personeelsvergadering op maandag?

« On est lundi ou mardi ? » « Aujourd'hui, on est mardi. »

"Is het maandag of dinsdag?" "Vandaag is het dinsdag."

« Combien de temps restes-tu à Londres ? » « Jusqu'à lundi. »

"Hoelang blijf je in Londen?" "Tot maandag."

Le lundi n'est certainement pas mon jour de la semaine préféré.

Maandag is zeker niet mijn favoriete dag van de week.

Ils peuvent venir lundi ou mardi, mais pas mercredi ou jeudi.

- Ze kunnen maandag of dinsdag komen, maar niet woensdag of donderdag.
- Ze kunnen 's maandags of dinsdags komen, maar niet 's woensdags of donderdags.

Chaque lundi, j'ai une réunion en tête-à-tête avec mon manager.

Elke maandag heb ik een een-op-eengesprek met mijn manager.

Une semaine a sept jours : lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi et dimanche.

Een week heeft zeven dagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.

Nous publierons l'agenda définitif lundi matin 20 janvier. Merci donc de réagir rapidement.

We gaan de definitieve agenda vrijgeven op maandagmorgen 20 januari. Dus reageer snel alsjeblieft.

Lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi et dimanche sont les sept jours de la semaine.

Maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag zijn de zeven dagen van de week.

Ils peuvent venir le lundi ou le mardi, mais pas le mercredi ou le jeudi.

- Ze kunnen maandag of dinsdag komen, maar niet woensdag of donderdag.
- Ze kunnen komen op een maandag of een dinsdag, maar niet op een woensdag of een donderdag.
- Ze kunnen 's maandags of dinsdags komen, maar niet 's woensdags of donderdags.

Les jours de la semaine sont le lundi, le mardi, le mercredi, le jeudi, le vendredi, le samedi et le dimanche.

De dagen van de week zijn maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.