Examples of using "Jésus" in a sentence and their dutch translations:
Jezus huilde.
Bedankt, Jezus.
- Jezus haat je.
- Jezus haat u.
- Jezus haat jullie.
Jezus was een socialist.
Jezus leeft!
Jezus houdt van jullie.
- Goeie hemel!
- Goede God!
- Jezus!
Goeie hemel!
De moslims noemen Jezus "Isa".
Jezus werd geboren in Bethlehem.
Jezus veranderde water in wijn.
Jezus liep op water.
Christenen geloven in Jesus Christus.
Goede God!
Jezus!
- Goeie hemel!
- Goede God!
- Jezus!
- Goeie genade!
- Goeie God!
Volgens de legende droeg Patricius groen toen hij in 461 na Christus alle slangen uit Ierland verjoeg.