Examples of using "Espagnol" in a sentence and their dutch translations:
Schrijf Spaans.
- Spreekt u Spaans?
- Spreek je Spaans?
- Spreken jullie Spaans?
Schrijf Spaans.
Schrijf Spaans.
Zij spreken Spaans.
Ik spreek Spaans.
Spreekt u Spaans?
Hij is Spaans.
- Spreekt u Spaans?
- Spreek je Spaans?
Zij spreekt Spaans.
Zij spreken Spaans.
Ik ben Spaans.
Zij kan Spaans spreken.
Magda trouwt met een Spanjaard.
Ja, ik spreek Spaans.
Hij kan Spaans spreken.
De vrouw spreekt Spaans.
Ik spreek een beetje Spaans.
Zij spreken Spaans.
Ze sprak mij aan in het Spaans.
Hij spreekt zowel Spaans als Frans.
Ik spreek een beetje Spaans.
Ze hebben het zelfs in het Spaans.
Mijn Spaanse vriend heet Enrique.
Ze spreken Engels en Spaans.
Hij zei tegen het Spaanse volk:
Ik wou dat je Spaans sprak.
Ik ben Spaans.
Tom spreekt Spaans, en Betty ook.
Spaans wordt gesproken in twintig landen.
Ik spreek Engels, Frans en Spaans.
Zij spreekt Spaans.
naar een Spaanse veroveraar met de naam Valdés,
Hoe zeg je "kat" in het Spaans?
Misschien is hij Italiaans of Spaans.
De Spaanse nasynchronisatie was verschrikkelijk.
Hij spreekt even goed Spaans als Frans.
Hij spreekt zowel Spaans als Frans.
Kunt u mij doorverbinden met iemand die Spaans spreekt?
Ik kan geen Engels spreken, en Spaans nog minder.
Hij spreekt niet alleen Frans, maar ook Spaans.
Ik kan geen Engels spreken, en Spaans nog minder.
- Ik spreek Spaans tegen mijn kat.
- Tegen mijn kat spreek ik Spaans.
Spaans spreekt men in de meeste landen van Zuid-Amerika.
Hij spreekt niet alleen Frans, maar ook Spaans.
Bob is de enige leerling in onze klas die Spaans kan spreken.
Ik kan geen Engels spreken, en Spaans nog minder.
- Wordt er Spaans gesproken in Mexico?
- Wordt Spaans gesproken in Mexico?