Examples of using "« a »" in a sentence and their dutch translations:
Ze behaalde een „zeer goed”.
Elke keer heeft hij geweigerd.
Volgens mij heeft hij gelijk.
Ze grinnikte.
- Tom deinsde terug.
- Tom heeft teruggedeinsd.
- Dat werkte.
- Dat had gewerkt.
Iemand heeft gebeld.
Tom belde.
Lalita heeft gebeld.
Sami sloeg terug.
Wie juichte er?
- Hij heeft het geprobeerd.
- Zij heeft het geprobeerd.
- Het werkte bijna.
- Het heeft bijna gewerkt.
Heeft gestemd!
De man heeft gelijk.
God heeft gegeven, God heeft genomen.
Hij belde en zij antwoordde.
Wie de wil heeft, heeft de macht.
Hij heeft vooraf betaald.
Sami zei ja.
Hij ziet er verdacht uit.
Zij lijkt in de war.
- Hij lijkt verward.
- Hij lijkt in de war.
- Tom ziet er geërgerd uit.
- Tom kijkt geërgerd.
De smeltzekering is doorgeslagen.
Tom werd ontslagen.
Hij is acht.
Tom werd ontslagen.
Tom flipte helemaal.
- Tom heeft een heel grote penis.
- Tom heeft een grote penis.
Hij trok alles terug wat hij gezegd had.
Hij was burgemeester.
- Wie richtte Disneyland op?
- Wie heeft Disneyland opgericht?
Ze schaamt zich voor wat ze heeft gedaan.
- Ze heeft weinig vrienden.
- Zij heeft weinig vrienden.
Wie heeft de boom geplant?
De smeltzekering is doorgeslagen.
- Tom is dertig jaar oud.
- Tom is 30 jaar oud.
Tom heeft een auto.
Tom heeft hen verlaten.
Het brood werd hard.
Het ziet er goed uit.
Tom lijkt aardig.
Hij verdween.
- Dat klinkt fantastisch.
- Dat klinkt geweldig.
Tom stemde in.
Tom rende zo snel als hij kon.
Tom zei dat hij in Boston opgroeide.
- Ze heeft weinig vrienden.
- Zij heeft weinig vrienden.
Wie heeft Amerika ontdekt?
Is hier iemand?
Zij heeft veel geld.
Alles is geregeld.
Wie geschreven heeft, heeft twee keer gelezen.
Wie heeft dat geschreven?
- Hij hielp ons.
- Hij heeft ons geholpen.
- Zij hielp ons.
- Zij heeft ons geholpen.
Ze heeft twee dochters.
Ze lachte zo hard dat ze ervan huilde.
Tom zwichtte.
Tom heeft Maria betrapt.
Tom heeft Maria ontslagen.
- Het sneeuwde gisteren.
- Gisteren viel er sneeuw.
De sirene luidde.
- Hij is acht.
- Zij is acht.
- Ze is acht jaar oud.
Hij heeft een kou gevat.
Hij heeft opzettelijk gelogen.
Hij zit in de problemen.
Hij heeft het lot getart en is geslaagd.
Hij is dolgedraaid.
Tom trok zijn wapen en schoot.
Heeft Bob gelijk?
Tom is van jouw leeftijd.
Klinkt goed!
- Hij is dikker geworden.
- Hij is aangekomen.
Het werkte.
- Yanni schreeuwde.
- Yanni riep.