Examples of using "Kenen" in a sentence and their dutch translations:
- Wie zijn beurt is het?
- Wie is aan de beurt?
- Met wie spreek ik?
- Met wie praat ik?
- Wiens beurt is het om de afwas te doen?
- Wie is aan de beurt om af te wassen?
- Wiens pizza is dit?
- Wiens pizza is dat?
Wiens idee was het?
Wiens gitaar is dit?
Wiens pizza is dat?
- Met wie woon je samen?
- Met wie woont u samen?
- Met wie woon je?
- Met wie woont u?
Aan wie zijn kant sta jij?
Van wie is dit?
Met wie spreek ik?
- Met wie spreek ik?
- Met wie praat ik?
Van wie is die fiets?
Wiens thee is dit?
- Wie denk je dat het toernooi gaat winnen?
- Wie denk je dat het toernooi zal winnen?
Wiens klok is het?
Van wie is dit glas?
Wiens boek is dit?
- Wiens huis is dit?
- Van wie is dit huis?
Weet je van wie dit is?
Van wie is deze paraplu?
- Van wie zijn die boeken?
- Van wie zijn deze boeken?
Wiens kamer is dit?
- Van wie is die auto?
- Wiens auto is dat?
Wiens potlood is dit?
Wiens shirt is dit?
Van wie is deze paraplu?
Wiens gitaar is dit?
- Wiens notitieboek is dat?
- Van wie is deze laptop?
Weet je van wie dit handschrift is?
Met wie heb ik de eer?
- Tom, met wie ga je Kerstmis doorbrengen?
- Tom, met wie gaat u Kerstmis doorbrengen?
Het kan Tom niet schelen met wie Mary uitgaat.
Tom had niemand anders tot wie hij zich kon wenden.
Tegen wie had je het?
Ik vraag me af wiens schaar dit is?