Examples of using "Wash" in a sentence and their dutch translations:
Was!
Was je handen.
Was je gezicht.
Was je handen.
Was alles.
Was je gezicht.
- Was uw voeten.
- Was je voeten.
Was je handen.
Ga jullie wassen.
Ik was mij.
- Was de groente.
- Was de groenten.
- Was de groentes.
- Was u!
- Was jezelf!
Was het fruit.
Doe de afwas!
Was je handen goed.
Eerst wassen alvorens te dragen.
We wassen met zeep.
Ik was mijn sokken.
Ik doe de afwas.
Was de kweeperen grondig.
Ik was mijn handen.
Ik was mijn kleren.
Ik was mijn appels.
Jij wast de aardappelen.
Wees eens lief en was je handen!
Ik was de aardappelen.
Ik ga mijn auto wassen.
Was je handen met zeep.
- Heb je je handen gewassen?
- Heeft u uw handen gewassen?
- Heb jullie je handen gewassen?
Was je gezicht en je handen.
Knippen, wassen en drogen alstublieft.
Jij doet de vaat, Ben.
Ik ga even mijn handen wassen.
Ik zou mijn haar moeten wassen.
Was je handen voor het eten.
Tom heeft zijn haar niet gewassen.
Heb je je haren gewassen?
Maria heeft haar haar niet gewassen.
Ik was de kleren met de hand.
Sami waste zijn haar niet.
Was alsjeblieft je handen voor het eten.
Knippen, wassen en drogen alstublieft.
Mijn trui is gekrompen in de was.
Ik zag hem de auto wassen.
Ik ga mijn auto wassen.
Ik was mijn gezicht iedere ochtend.
Je moet je handen wassen.
Tom hielp Maria met de afwas.
Ik moet de afwas doen.
Ik was mijn handen voor de lunch.
Waarom heb je je handen niet gewassen?
Tom heeft zijn auto door Marie laten wassen.
Ze wassen hun handen met zeep.
Ik zal de borden nog eens afwassen.
Kom en help het bestek af te wassen.
We wassen onze handen met zeep.