Translation of "Students" in Dutch

0.013 sec.

Examples of using "Students" in a sentence and their dutch translations:

- We are students.
- We're students.

We zijn studenten.

They're students.

- Het zijn studenten.
- Ze zijn studenten.

- We are students.
- We're students.
- We're pupils.

- We zijn studenten.
- We zijn leerlingen.

- Those students are Korean.
- These students are Korean.

Deze studenten zijn Koreanen.

- The students are back.
- The students have returned.

De studenten zijn teruggekeerd.

The students laughed.

De studenten lachten.

They're able students.

Het zijn bekwame studenten.

We're both students.

- Wij zijn alle twee studenten.
- Wij zijn beiden studenten.

Are you students?

Zijn jullie studenten?

We're biology students.

Wij zijn biologiestudenten.

- We are high school students.
- We're high school students.

Wij zijn middelbare scholieren.

- You are new students.
- You are all new students.

Gij zijt nieuwe studenten.

All students, not just students like me and Omar,

dat alle studenten, niet alleen mensen als Omar en ik,

- A few students were left behind.
- Some students stayed behind.

Enkele studenten waren achter gelaten.

Most of my students,

De meeste van mijn studenten,

My students started confessing.

begonnen mijn studenten op te biechten.

Students across the country

Studenten in het hele land

No students were absent.

Geen enkele student was afwezig.

Good students study hard.

Goede studenten studeren hard.

The students have returned.

De studenten zijn teruggekeerd.

These students are Korean.

Deze studenten zijn Koreanen.

You are new students.

Jullie zijn nieuwe studenten.

The other students laughed.

De andere studenten hebben gelachen.

The students all laughed.

- Alle studenten lachten.
- Alle studenten hebben gelachen.

The students are back.

De studenten zijn teruggekeerd.

Most students study hard.

De meeste studenten studeren hard.

Admission to students only.

- Toegang alleen toegestaan voor studenten.
- Toegang toegestaan alleen voor studenten.

The students are lazy.

De studenten zijn lui.

You're students, aren't you?

Jullie zijn studenten, toch?

The students were delighted.

De studenten waren verheugd.

Few students understand Latin.

Er zijn weinig studenten die Latijn begrijpen.

The students don't understand.

De studenten begrijpen het niet.

- All of the students were present.
- All the students were there.

Alle studenten waren daar.

- All the students study English.
- All the students are studying English.

Al de studenten studeren Engels.

- Both you and I are students.
- The two of us are students.

- Wij zijn alle twee studenten.
- Wij zijn beiden studenten.

- Few students can read Latin.
- Only a few students can read Latin.

Weinig studenten kunnen Latijn lezen.

Black college students, writers, intellectuals,

begonnen zwarte studenten, schrijvers, intellectuelen,

Yet I hear from students

Maar toch hoor ik van studenten

My black students tell me

Mijn zwarte studenten vertellen me

Few students can read Latin.

Weinig studenten kunnen Latijn lezen.

They are high school students.

Het zijn leerlingen op de middelbare school.

All the students study English.

Al de studenten studeren Engels.

The students disobeyed their teacher.

De leerlingen gehoorzaamden hun leraar niet.

- We are students.
- We're pupils.

We zijn leerlingen.

Most students walk to school.

De meeste studenten gaan te voet naar school.

All the students are present.

Alle studenten zijn aanwezig.

The students are on vacation.

De studenten zijn met vakantie.

The students must study more.

De leerlingen moeten meer studeren.

How many students are here?

Hoeveel studenten zijn er in totaal?

students receive books with words,

leerlingen krijgen boeken met woorden

The feedback teaches the students.

De studenten leren uit de feedback.

I'm one of your students.

Ik ben een van uw leerlingen.

- A lot of students do part-time jobs.
- Many students have part-time jobs.
- Many students work in part-time jobs.

Veel studenten werken deeltijds.

- What is the total number of students?
- How many students are there in total?

Hoeveel studenten zijn er in totaal?

But for all of my students.

maar voor al mijn leerlingen.

To all 130 of my students.

aan al mijn 130 leerlingen.

Right in front of my students.

terwijl ik daar voor de klas stond.

But my students are third-graders,

Maar mijn leerlingen zitten in groep vijf,

Almost all the students like English.

Bijna alle studenten houden van het Engels.

Students have access to the library.

Studenten hebben toegang tot de bibliotheek.

Students have access to these computers.

Studenten hebben toegang tot deze computers.