Translation of "Korean" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Korean" in a sentence and their dutch translations:

- I'm Korean.
- I am Korean.

Ik ben Koreaan.

- I'm learning Korean.
- I am learning Korean.

Ik leer Koreaans.

- Those students are Korean.
- These students are Korean.

Deze studenten zijn Koreanen.

- She is a Korean.
- He is a Korean.

Zij is een Koreaan.

I speak Korean.

Ik spreek Koreaans.

I study Korean.

Ik studeer Koreaans.

- My friend studies Korean.
- My friend is studying Korean.

Mijn vriend leert Koreaans.

- Learning Korean is difficult.
- It's difficult to learn Korean.

Koreaans leren is moeilijk.

These students are Korean.

Deze studenten zijn Koreanen.

My friend studies Korean.

Mijn vriend leert Koreaans.

Learning Korean is difficult.

Koreaans leren is moeilijk.

I don't speak Korean.

Ik spreek geen Koreaans.

He is a Korean.

Hij is een Koreaan.

It's difficult to learn Korean.

Koreaans leren is moeilijk.

Korean food is generally very spicy.

Koreaans eten is meestal erg gekruid.

Japanese has something in common with Korean.

Japanees en Koreaans hebben iets gemeenschappelijks.

I need an assistant who speaks Korean.

Ik heb een assistent nodig die Koreaans spreekt.

North Korea is called "Chosŏn" in Korean.

Noord-Korea wordt "Chosŏn" genoemd in het Koreaans.

South Korea is called "Hanguk" in Korean.

Zuid-Korea wordt "Hanguk" genoemd in het Koreaans.

So I went to my very traditional Korean parents,

Dus ging ik naar mijn zeer traditionele Koreaanse ouders,

Korean mental hospitals have been compared to concentration camps. Patients are said to be treated like animals who are subjected to violence and maltreatment rather than therapy.

Koreaanse psychiatrische ziekenhuizen zijn vergeleken met concentratiekampen. Er wordt gezegd dat patiënten worden behandeld als dieren, onderworpen aan geweld en mishandeling in plaats van therapie.