Examples of using "Dead" in a sentence and their dutch translations:
Hij is dood.
Dood?
Ik ben dood.
Tom is dood.
Jij bent dood!
- Zij is dood.
- Ze is dood.
Is hij dood?
- Hij is overleden.
- Hij is dood
Hij is overleden.
Iedereen is dood.
Het is dood.
Is hij dood?
De hond is dood.
Ik ben niet dood.
Tom is niet dood.
"Is hij levend of dood?" "Hij is dood."
De batterij is leeg!
Jij bent dood!
- Ik ben doodmoe.
- Ik ben doodop.
- Zij is dood.
- Ze is dood.
Ik ben doodmoe.
Hij is waarschijnlijk dood.
Tom is nog steeds dood.
Deze man is dood.
- Over m'n lijk!
- Over mijn lijk!
Misschien is Tom dood.
en half dood.
Ben je dood?
Speel niet dood.
- Ik ben doodmoe.
- Ik ben doodop.
Dat is doodgewoon.
Ze zijn beiden dood.
Is ze dood?
- Zij is dood.
- Ze is dood.
- Zij is overleden.
Tom ziet er dood uit.
Ze waren dood.
Ik ben helemaal blut.
De batterij is leeg!
De ridderlijkheid is niet dood.
Zij moeten dood zijn.
Ben ik dood?
Hij is nu dood.
Het is een makkie.
De kat is niet dood.
Hij is dood voor mij.
- Dat is een straatje zonder eind.
- Dat is een doodlopende straat.
Ik wou dat je dood was!
Liever dood dan rood.
- Dat is een straatje zonder eind.
- Dat is een doodlopende straat.
Het is een dode gems.
Het is een dode gems.
Het is een dode gems.
De hond was dood.
Hij is praktisch dood.
De papegaai is dood.
- Over m'n lijk!
- Over mijn lijk!
Hij is waarschijnlijk dood.
De hond is dood.