Examples of using "Beginner" in a sentence and their dutch translations:
Hij is een beginneling.
Ik ben maar een beginneling.
Ik ben een beginner.
Tom is slechts een beginneling.
Ik ben ook een beginner.
Hij is een beginneling.
- Ik ben maar een beginneling.
- Ik ben slechts een beginner.
- Ik ben nog maar een beginner.
Zij is een beginneling.
- Tom is een beginneling.
- Tom is een beginner.
- Tom is een nieuweling.
- Ik ben maar een beginneling.
- Ik ben nog maar een beginner.
Tom is duidelijk een beginner.
Voor een beginner was het goed.
Ik weet dat Tom nog maar een beginneling is, maar hij is een snelle leerling.