Translation of "Zusters" in Spanish

- Bel je zusters.
- Roep je zusters.

Llama a tus hermanas.

Broeders, zusters...

¡Compañeros! ¡Compañeras!

- Het zijn zusters.
- Het zijn zussen.
- Ze zijn zusters.
- Zij zijn zusters.

Son hermanas.

Ik heb zusters.

Tengo hermanas.

Het zijn zusters.

Son hermanas.

Ana heeft geen zusters.

Ana no tiene hermanas.

Zij heeft twee zusters.

Ella tiene dos hermanas.

Mijn zusters zijn allebei ongehuwd.

Ninguna de mis dos hermanas está casada.

Ik heb acht broers en zusters.

Tengo ocho hermanos.

Ik heb twee zusters, allebei getrouwd.

Tengo dos hermanas, y las dos están casadas.

- Het zijn broers.
- Zij zijn zusters.

Son hermanas.

- Al mijn broers en zusters zijn groter dan ik.
- Al mijn broers en zusters zijn ouder dan ik.

Todos mis hermanos son mayores que yo.

- Zij heeft twee zusters.
- Ze heeft twee zussen.

Ella tiene dos hermanas.

Maar de Clary-zusters hielpen de vrede te bewaren.

pero las hermanas Clary ayudaron a mantener la paz.

Al mijn broers en zusters zijn groter dan ik.

Todos mis hermanos son más altos que yo.

Ze heeft twee zusters. Allebei wonen ze in Kioto.

Ella tiene dos hermanas. Ambas viven en Kioto.

Ze heeft twee zusters. Ze wonen allebei in Kioto.

Ella tiene dos hermanas. Ambas viven en Kioto.

- Ik heb acht broers en zussen.
- Ik heb acht broers en zusters.

Tengo ocho hermanos.

Voor zover ik het mij herinner, heeft hij vijf broers en zusters.

Si no me falla la memoria, tiene cinco hermanos.