Translation of "Haar" in Polish

Haar haar wordt grijs.

Jej włosy siwieją.

Ze borstelt haar haar.

Wyszczotkowała włosy.

- Haar haar is lang.
- Zij heeft lang haar.

Ona ma długie włosy.

Haar haar is heel kort.

Jej włosy są bardzo krótkie.

- Vertrouw je haar?
- Vertrouwt u haar?
- Vertrouwen jullie haar?

Wierzysz jej?

- Dump haar.
- Stuur haar weg.
- Poeier haar af.
- Zorg dat je van haar afkomt.

Pozbądź się jej.

- Hij knuffelde haar.
- Hij omhelsde haar.

Przytulił ją.

Haar zoon betekende alles voor haar.

Syn był dla niej wszystkim.

Ik heb haar haar woordenboek teruggegeven.

Oddałem jej słownik.

Hij houdt van haar haar, haar glimlach, haar ogen? Wow, hij kan verdomd goed liegen!

Kocha jej włosy, jej uśmiech, jej oczy? Łał, jest kurewsko dobry w opowiadaniu kłamstw.

Vergeet haar.

Zapomnij o niej.

Kunt ge haar onderscheiden van haar zus?

Umiesz odróżnić ją od jej siostry?

Maria bedekte haar gezicht met haar handen.

Maria zakryła twarz dłońmi.

- Groet haar als ge haar ziet!
- Zeg hallo als je haar ziet.

Pozdrów ją, jeśli ją zobaczysz.

Met haar dochter van middelbare leeftijd naast haar

z córką w średnim wieku na fotelu pasażera.

...bevindt zich buiten haar brein, in haar armen.

znajduje się poza jej mózgiem, w ramionach.

- Haar vader is Japanner.
- Haar vader is Japans.

Jej ojciec jest Japończykiem.

- Dit is haar huis.
- Dat is haar huis.

To ich dom.

Betty vermoordde haar.

Betty ją zabiła.

Ik ken haar.

Znam ją.

Dans met haar!

Zatańcz z nią!

Haar teen bloedt.

Krew jej leci z palca.

Vertrouwen jullie haar?

- Ufacie jej?
- Czy wy jej ufacie?

Haar uiterlijk is net zo vreemd als haar levensstijl.

Wygląda niezwykle i taki też prowadzi tryb życia.

Ik wilde haar helpen bij haar hol te komen.

Pomyślałem, żeby pomóc jej wrócić do legowiska.

- Betty vermoordde haar moeder.
- Betty heeft haar moeder gedood.

- Betty zabiła swoją matkę.
- Betty zabiła matkę.

- Tracy is haar bril kwijt.
- Tracy verloor haar bril.

Tracy zgubiła swoje okulary.

Ik heb haar herkend van zodra ik haar zag.

Poznałem ją jak tylko ją zobaczyłem.

- Ik vind haar niet leuk.
- Ik mag haar niet.

Nie lubię jej.

- Morgen is haar verjaardag.
- Morgen is het haar verjaardag.

Jutro są jej urodziny.

Piotr heeft zwart haar, maar Lech heeft blond haar.

- Piotr ma ciemne włosy, a Lech - jasne.
- Piotr jest brunetem, a Lech - blondynem.

Door haar chemisch receptieve haren ruikt ze haar slachtoffers naderen.

Dzięki wrażliwym chemicznie włoskom wyczuwa zbliżającą się ofiarę.

Ze stopt haar wangzakken vol met 10% van haar lichaamsgewicht.

W workach policzkowych trzyma dziesięć procent masy swojego ciała.

Ik zag haar niet. Ze was niet in haar hol.

Nie mogłem jej znaleźć. Nie było jej w legowisku.

Ik was zo'n 80 procent van haar leven bij haar.

Byłem z nią przez 80% jej życia.

- Heb je haar al gebeld?
- Hebben jullie haar al gebeld?

Czy już do niej dzwoniłeś?

- Ze gelijkt op haar vader.
- Ze lijkt op haar vader.

Jest podobna do swego ojca.

- Ik ben kwaad op haar.
- Ik ben boos op haar.

Jestem na nią zły.

- Wij hebben haar niet gezien.
- We hebben haar niet gezien.

Nie zobaczyliśmy jej.

- Hij zette zich naast haar.
- Hij ging naast haar zitten.

Usiadł obok niej.

Het is haar halsband.

To jej obroża!

Ik kan haar horen.

Słyszę ją.

Zelfs haar ouders niet.

Nawet jej rodzice.

Biggetjes hebben haar voorkeur.

Gustuje w prosiętach.

Haar boom raakt op.

Wyżej już nie wejdzie.

Tweederde van haar cognitie...

Dwie trzecie jej umiejętności poznawczych

Haar vader is Japanner.

Jej ojciec jest Japończykiem.

Hij is haar vriend.

On jest jej przyjacielem.

Hij stelde haar vragen.

Zadawał mu pytania.

Ze heeft kort haar.

Ona ma krótkie włosy.

Hij negeerde haar advies.

Zignorował jej radę.

Hij houdt van haar.

On ją kocha.

Ze nam haar boek.

Wzięła jego książkę.

Haar handtas is gestolen.

Ukradziono jej torebkę.

Niemand lette op haar.

- Nikt jej nie pilnuje.
- Nikt jej nie obserwuje.

Zij heeft lang haar.

Ona ma długie włosy.

Tom heeft lang haar.

Tom ma długie włosy.

Is dit haar paraplu?

Czy to jej parasolka?

Is dat haar paraplu?

Czy to jej parasolka?

Toms haar is lang.

Włosy Toma są długie.

Haar sokken zijn grijs.

Jej skarpety są szare.

We kennen haar niet.

Nie znamy jej.

Bloemen maken haar blij.

- Kwiaty sprawiają, że jest szczęśliwa.
- Kwiaty sprawiają, że staje się szczęśliwa.
- Kwiaty ją uszczęśliwiają.

Ze heeft nat haar.

Ona ma mokre włosy.

Dit is haar huis.

To jej dom.

Iedereen houdt van haar.

Wszyscy ją kochają.

Spaans is haar moedertaal.

Język hiszpański jest językiem jej rodziców.

Hij had grijs haar.

- Miał siwe włosy.
- Był siwy.

Haar ogen zijn blauw.

Pana oczy są niebieskie.

Ik wilde haar verrassen.

Chciałem ją zaskoczyć.

Waar is haar huis?

Gdzie jest jej dom?

Haar schoonheid was onbeschrijfelijk.

Jej piękno jest nie do opisania.

Ze haatte haar echtgenoot.

Ona nienawidziła swojego męża.

Maria heeft lang haar.

Maria ma długie włosy.

Ik ken haar niet.

Nie znam jej.

Tom heeft stijl haar.

Tom ma proste włosy.

Lang haar is ouderwets.

Długie włosy wyszły z mody.

Iedereen vindt haar aardig.

Wszyscy ją lubią.

Paul heeft droog haar.

Paul ma suche włosy.

Geef het aan haar.

Daj jej to.

Dat is haar huis.

- To jej dom.
- To jest jej dom.

Haar huid is zacht.

- Jej skóra jest gładka.
- Jego skóra jest gładka.

Ze sloot haar ogen.

Zamknęła oczy.

Je moet haar helpen.

Musisz mu pomóc.