Translation of "Aan het" in Hungarian

0.009 sec.

Examples of using "Aan het" in a sentence and their hungarian translations:

- Waren jullie aan het huilen?
- Was je aan het huilen?

Sírtál?

- Ik ben aan het vieren.
- Ik ben aan het feestvieren.

Ünnepelek.

- Ik ben aan het verhuizen.
- Ik ben aan het bewegen.

Mozgásban vagyok.

- Tom is aan het rusten.
- Tom is aan het uitrusten.

Tom pihen.

Onttrokken aan het zicht.

rejtve a szem elől.

Aan het werk nu!

A tárgyra!

- Ik was aan het fotograferen.
- Ik was foto's aan het nemen.

- Fényképeztem.
- Fotóztam.

Die luiaard is hard aan het werk, heel hard aan het werk.

Ez a lajhár is keményen dolgozik, nagyon keményen.

We gingen aan het werk.

Tehát dolgozni kezdtünk.

Hij is aan het eten.

Ő éppen eszik.

Tom was aan het dagdromen.

Tom ábrándozott.

Het was aan het sneeuwen.

Havazott.

Ze zijn aan het lunchen.

- Ebédelnek.
- Megebédelnek.
- Elfogyasztják az ebédet.

Tom was aan het huilen.

Tom sírt.

Was je aan het drinken?

Ittál?

Tom is aan het snurken.

Tom horkol.

Ik ben aan het hoesten.

Köhögök.

Tom is aan het verdrinken.

Tom fuldoklik.

Ik was aan het slapen.

Aludtam.

We zijn aan het luisteren.

- Hallgatunk.
- Figyelünk.

Je bent aan het dromen.

Álmodozol.

Ga terug aan het werk.

Menj vissza dolgozni!

Ik ben aan het dromen.

Álmodozó vagyok.

We zijn aan het winnen.

Nyerésre állunk.

Tom is aan het skiën.

Tom síel.

Ze zijn aan het dansen.

Táncolnak.

Ik ben aan het bloeden.

Vérzem.

Zij zijn aan het kijken.

Figyelnek.

Ze zijn aan het praten.

- Beszélnek.
- Beszélgetnek.

Ik was aan het hoesten.

Éppen köhögtem.

Sla rechtsaf aan het kruispunt.

Fordulj jobbra a kereszteződésnél.

Ik ben aan het vertalen.

Fordítok.

Moeder is aan het winkelen.

Anya elment butikolni.

Tom is aan het werken.

Tomi most dolgozik.

Ik ben aan het werken.

Dolgozom.

Iedereen is aan het slapen.

Mindenki alszik.

Ik ben aan het baden.

Épp fürdöm.

We zijn aan het eten.

Eszünk.

Iedereen is aan het kijken.

Mindenki figyeli.

Iets is aan het veranderen.

Valami változik.

Ze zijn aan het discussiëren.

Ők vitatkoznak.

Tom was aan het snikken.

Tom zokogott.

Ik was aan het roken.

Dohányoztam.

We zijn aan het mediteren.

Meditálunk.

Ik ben aan het praten.

Beszélek.

Tom is aan het slapen.

- Tom alszik.
- Tom most alszik.

Ik was aan het lunchen.

- Ebédeltem.
- Éppen ebédeltem.

Tom is aan het schetsen.

Tom vázlatot készít.

Tom was aan het roken.

Tom dohányzott.

We waren aan het tuinieren.

Kertészkedtünk.

Zij waren aan het skiën.

Síeltek.

Is Tom aan het sterven?

Tom haldoklik?

Ze was aan het bellen.

Telefonált.

Tom is aan het verdrinken!

- Tom fuldoklik.
- Tom fuldoklik!

We zijn aan het lunchen.

Éppen ebédelünk.

Ik ben aan het lunchen.

Ebédelek.

Ik ben aan het ontbijten.

Reggelizem.

Tom is aan het vissen.

Tom horgászik.

Ze is aan het zwemmen.

Úszik.

Tom is aan het koken.

Tom főz.

We zijn aan het barbecueën.

Éppen grillezünk.

Hij was aan het huilen.

Sírt.

Mama is aan het werk.

Anyu dolgozik.

- Ik was cake aan het bakken.
- Ik was een cake aan het bakken.

Kalácsot sütöttem.

- Hij is nu lunch aan het eten.
- Hij is nu aan het lunchen.

Most ebédel.

- Iemand is aan het eten.
- Er is iemand aan het eten.
- Iemand eet.

Valaki most eszik.

- Wat ben je aan het lezen?
- Wat bent u aan het lezen?
- Wat zijn jullie aan het lezen?
- Wat lezen jullie?

- Mit olvasol?
- Mit olvasol most?
- Mit olvastok?
- Ön mit olvas?

- Ik ben aan het koken.
- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.

Éppen főzök.

- Huil je?
- Ben je aan het huilen?
- Bent u aan het huilen?
- Huilt u?

- Sírsz?
- Sírtok?

- Ze zoenen.
- Zij zoenen.
- Ze zijn aan het zoenen.
- Zij zijn aan het zoenen.

Csókolóznak.

- Ze eet.
- Hij is aan het eten.
- Ze is aan het eten.
- Hij eet.

Eszik.

- Tom is aan het tennissen met Mary.
- Tom is met Mary aan het tennissen.

Tom teniszezik Maryvel.

- Tom is een cake aan het bakken.
- Tom is een taart aan het bakken.

Tamás süteményt süt.

Kunst geeft betekenis aan het leven.

A művészetek értelmet adnak az életnek.

Vanaf nu tot aan het ochtendgloren...

Mostantól egészen a hajnal érkezéséig...

Hoe kom ik aan het station?

Hogyan jutok el az állomásra?

Wat ben je aan het doen?

Mivel foglalkozol?

De baby is aan het slapen.

A baba alszik.

De hond is aan het sterven.

A kutya haldoklik.

Hij is golf aan het spelen.

Golfozik.

Wat zijn jullie aan het doen?

- Srácok, mit műveltek?
- Ti meg mit csináltok?

Wat ben je aan het leren?

Mit tanulsz?

Mijn vriend is aan het huilen.

A barátom sír.

Is Tom beter aan het worden?

Jobban van Tom?