Translation of "Woont" in French

0.016 sec.

Examples of using "Woont" in a sentence and their french translations:

- Waar woont hij?
- Waar woont ie?

Où habite-t-il ?

- Hij woont in Kioto.
- Ze woont in Kyoto.

Il habite à Kyôto.

Woont u hier?

- Vivez-vous ici ?
- Vous habitez ici ?

Waar woont gij?

- Où habitez-vous ?
- Où habitez-vous ?

Woont hij hier?

- Est-ce qu'il habite ici ?
- Est-ce qu'il vit ici ?
- Vit-il ici ?

Ze woont alleen.

Elle vit seule.

Niemand woont daar.

- Personne ne vit là-bas.
- Personne n'habite là-bas.
- Personne n'y vit.

Waar woont hij?

- Où habites-tu ?
- Où habitez-vous ?

Ze woont vlakbij.

Elle habite tout près.

Hij woont hier.

Il demeure ici.

Tom woont hier.

Tom demeure ici.

Waar woont Tom?

Où vit Tom ?

Tom woont hiernaast.

Tom vit à côté.

Waar woont John?

- Où habite John ?
- Où est-ce que vit John ?
- Où Jean vit-il ?
- Où Jean réside-t-il ?

Hij woont hiernaast.

Il habite à côté.

Hij woont alleen.

Il vit seul.

Hij woont hiertegenover.

Il habite en face.

Waar woont ze?

Où habite-t-elle ?

Tom woont alleen.

Tom vit seul.

Waar woont u?

- Où habitez-vous ?
- Vous habitez où ?

- Onze leraar woont vlakbij.
- Onze leraar woont in de buurt.
- Onze leraar woont dichtbij.

Notre professeur habite à proximité.

- Weten jullie waar hij woont?
- Weet je waar hij woont?
- Weet je waar ze woont?
- Weet u waar hij woont?
- Weet u waar ze woont?

- Sais-tu où elle habite ?
- Est-ce que vous savez où il habite ?

- Weet gij waar hij woont?
- Weten jullie waar hij woont?
- Weet je waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?
- Weet u waar hij woont?

Savez-vous où il réside ?

- Waar woon je?
- Waar woont gij?
- Waar woont u?

- Où habites-tu ?
- Où habitez-vous ?
- Où vis-tu ?
- Où vivez-vous ?
- Où habites-tu ?
- Tu habites où ?
- Vous habitez où ?
- T'as où les vaches ?

- Ze woont bij hem.
- Ze woont met hem samen.

Elle vit avec lui.

- Hij woont in een dorp.
- Ze woont in een dorp.
- Ze woont in het dorp.

Elle vit dans un village.

- Weet gij waar hij woont?
- Weet je waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?

Sais-tu où il vit ?

- Weet gij waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?
- Weet u waar hij woont?

- Sais-tu où il vit ?
- Est-ce que vous savez où il habite ?

- Onze leraar woont vlakbij.
- Onze leraar woont in de buurt.

Notre professeur habite à proximité.

- Ze woont op het platteland.
- Ze woont in het land.

Elle vit dans le pays.

- Hij woont in een appartement.
- Hij woont in een woning.

Il vit dans un appartement.

- Tom woont in een sloppenwijk.
- Tom woont in een krottenwijk.

Tom vit dans un bidonville.

- Ik weet waar ge woont.
- Ik weet waar je woont.

- Je sais où tu habites.
- Je sais où vous résidez.

- Weet gij waar hij woont?
- Weet jij waar hij woont?

Sais-tu où il vit ?

- Hij woont in een dorp.
- Hij woont op het platteland.

- Il habite à la campagne.
- Il habite dans un village.

- Weet je waar ze woont?
- Weet u waar ze woont?

Sais-tu où elle habite ?

woont in mijn buurt.

vivant à moins de 12 arrêts de métro de chez moi.

Hij woont boven mij.

Il habite l'étage au-dessus de chez moi.

Waar woont gij eigenlijk?

Au fait, où habitez-vous ?

Waar woont je oom?

Où habite ton oncle ?

Zij woont in Yokohama.

Elle habite Yokohama.

Hij woont in Tokio.

- Il vit à Tokyo.
- Il habite à Tokyo.

Tom woont in Boston.

- Tom habite à Boston.
- Tom vit à Boston.

Hij woont in Marokko.

- Il vit au Maroc.
- Il habite au Maroc.

Waar woont u nu?

Où habitez-vous actuellement ?

Leanne woont in Leicester.

Leanne vit à Leicester.

Waar woont ze nu?

Où réside-t-elle maintenant ?

Hij woont in Nagasaki.

Il vit à Nagasaki.

Hij woont in Osaka.

- Il vit à Osaka.
- Il habite à Osaka.

Maria woont in Caïro.

Marie habite au Caire.

Waar woont Marika nu?

Où vit Marika maintenant ?

Hij woont in Engeland.

- Il vit en Angleterre.
- Il habite en Angleterre.

Hij woont in Kioto.

Il habite à Kyôto.

Ze woont in Kyoto.

- Elle habite à Kyoto.
- Elle vit à Kyoto.

Tom woont in Australië.

Tom habite en Australie.

Hier woont één beer.

Un ours vit ici.

Ze woont in Rome.

Elle habite à Rome.

Carol woont in Chicago.

- Carol habite à Chicago.
- Carol vit à Chicago.