Translation of "Boer" in French

Ik boer veel.

Je rote beaucoup.

Hij wilde boer worden.

Il voulait devenir agriculteur.

Tom is een boer.

Tom est paysan.

- Breng dit naar de boer.
- Neem dit mee naar de boer.

Apporte ça au paysan.

Mijn vader is een boer.

Mon père est paysan.

Tom wilde een boer worden.

Tom voulait devenir fermier.

Tom is een gestampte boer.

- Tom est un péquenot.
- Tom est un péquenaud.
- Tom est un plouc.

De boer ging de varkensstal binnen.

Le paysan entra dans la porcherie.

"Spreek niet zo dom!" zei de boer.

"Ne dis pas de stupidités !" dit le fermier.

Dat is wat de term ‘kleine boer’ betekent.

Voilà ce qu'on entend par le terme « petit cultivateur ».

De boer verkoopt zijn boerenbrood op de markt.

Le fermier vend son pain de campagne au marché.

Hij kocht eieren en melk van een boer.

Il a acheté des œufs et du lait à un fermier.

Valt de boer dood van de tractor, staat aan de bosrand een reactor.

Tombe le fermier d'son tracteur, dans l'coin y'a un réacteur.

Dit is Wes Jackson, een boer waar ik wat tijd mee doorbracht in Kansas.

Voici Wes Jackson, un fermier avec qui j’ai passé un moment au Kansas.

De volgende dag berijdt de zoon van de boer een van de wilde paarden

Le jour suivant, le fils du fermier monte l'un des chevaux sauvages,

- Valt de volle maan 's nachts op het dak, dan worden alle boeren wakker.
- Valt de maan 's nachts op de daken, doet hij iedere boer ontwaken.

Tombe la pleine lune sur les toits, les paysans ne dorment pas.