Translation of "Winkel" in English

- Hij ging naar de winkel.
- Zij ging naar de winkel.

- He went to the shop.
- He went to the store.

De winkel verkoopt groenten.

The store deals in vegetables.

Waar is de winkel?

Where is the store?

Die winkel ging failliet.

That store went bankrupt.

Is daar een winkel?

Is there a shop there?

Deze winkel is smal.

This shop is narrow.

- Wanneer gaat de winkel open?
- Op welk tijdstip gaat de winkel open?

What time does the store open?

We hebben een verlaten winkel.

We got an abandoned store.

Waar is de belastingvrije winkel?

Where is the duty-free shop?

De winkel is zondags toe.

The shop is closed on Sundays.

Waar is de dichtstbijzijnde winkel?

- Where is the nearest shop?
- Where is the nearest store?
- Where's the nearest shop?
- Where's the nearest store?

Hij was in de winkel.

He was at the store.

Hij stormde uit de winkel.

He dashed out of the store.

Hij ging naar de winkel.

He went to the shop.

Hoe ziet jouw winkel eruit?

What is your store like?

We runnen de winkel samen.

We run the store jointly.

Ik ga naar de winkel.

I am going to the shop.

De winkel verkoopt allerlei waren.

The shop sells a variety of goods.

- Om 9 uur gaat de winkel open.
- De winkel gaat open om 9 uur.

The store opens at 9 a.m.

- Om tien uur gaat de winkel open.
- De winkel gaat open om tien uur.

The store opens at ten o'clock.

De winkel verkoopt kranten en tijdschriften.

That store sells newspapers and magazines.

Wat kocht ze in die winkel?

What did she buy at that store?

Ik zag hem de winkel binnengaan.

I saw him enter the store.

Deze winkel opent om 8:00.

This store is opened at eight.

Deze winkel verkoopt kranten en tijdschriften.

That shop sells newspapers and magazines.

Meneer Spencer werkt in een winkel.

Mr. Spencer works in a shop.

Verkopen ze schriften in die winkel?

Do they sell notebooks at that store?

Spijtig genoeg, was de winkel gesloten.

Unfortunately, the store was closed.

Ik wil naar de winkel gaan.

I want to go to the store.

Bent u naar de winkel gegaan?

Did you go to the shop?

Er is werk aan de winkel.

There are lots of things to do.

De winkel stond vol jonge mensen.

The shop was crowded with young people.

Ik keek rond in de winkel.

I looked around the store.

Tom sloot de winkel vroeg vanavond.

Tom closed the shop early tonight.

Ik vind de winkel niet leuk.

I don't like that store.

Verkopen ze bloemen in deze winkel?

Do they sell flowers at this store?

Hoe laat gaat de winkel dicht?

When does the shop close?

Tot hoe laat is de winkel open?

When is the store open till?

Tom is de winkel aan het sluiten.

Tom is closing the store.

We zijn de winkel aan het sluiten.

- We are closing the store.
- We're closing the store.

Wil je een lift naar de winkel?

Do you want a ride to the store?

In deze winkel worden geen postzegels verkocht.

- Stamps are not sold in this store.
- Stamps aren't sold in this store.

Ze kocht een boek in de winkel.

She bought a book at the shop.

Ik ben mijn winkel aan het sluiten.

I'm closing my store.

Het postkantoor is recht tegenover de winkel.

The post office is just across from the store.

De winkel blijft de hele dag open.

The shop stays open all day.

De winkel is ook 's nachts open.

The store also opens at night.

Ga je met mijn naar de winkel?

Will you come with me to the store?

Ik ga graag in die winkel inkopen.

I like to go shopping in that store.

In deze winkel wordt alles altijd uitverkocht.

Everything is always on sale at this store.

Hoeveel mensen kwamen vandaag naar de winkel?

How many people came into the shop today?

De winkel gaat open om 9 uur.

The store opens at 9 a.m.

Hij is de eigenaar van deze winkel.

He is the owner of this shop.