Examples of using "Kilise" in a sentence and their dutch translations:
Waar is de kerk?
De kerkklokken luiden.
Dat is een kerk.
We hoorden de kerkklokken.
Dit is de kerk waarin we getrouwd zijn.
De kerk is juist aan de overkant van de straat.
Waar is de dichtstbijzijnde kerk?
De kerk bevindt zich aan de andere kant van de straat.
Hou oud is die kerk?
Hoe oud is die kerk?
De kerk is versierd met bloemen voor de bruiloft.
- Er is een kerk dicht bij mijn huis.
- Er staat een kerk naast mijn huis.
- We kunnen daar een kerk zien.
- Daar kunnen we een kerk zien.
We kunnen elke morgen de klok van de kerk horen.
Daar staat een prachtige kerk op de heuvel.
- Ik weet dat hier een grote kerk stond.
- Ik weet dat hier een grote kerk was.
- Hij is zo arm als een kerkrat.
- Hij is straatarm
- Hij is zo arm als de mieren.
Tom zingt in een kerkkoor.
De oude kerk die naast het meer staat, is erg mooi.
Deze armzalige kerk is het oudste gebouw van ons land.
In de Nederlandse stad Maastricht zouden er 53 kerken moeten zijn; enkelen daarvan worden inmiddels als winkel, café of museum gebruikt.