Examples of using "Hasta" in a sentence and their dutch translations:
Hij is ziek.
Ik ben niet ziek.
Hij is ziek.
Mijn grootmoeder is ziek.
Tom is ziek.
Iedereen is ziek.
Ben je ziek?
- Je ziet er ziek uit.
- U ziet er ziek uit.
- Jullie zien er ziek uit.
De patiënt is buiten bewustzijn.
Ik ben niet ziek.
De boom is ziek.
- Was je ziek?
- Was u ziek?
- Waren jullie ziek?
Ik voelde me slecht.
Bent u ziek?
Mijn kinderen zijn ziek.
Hij is niet ziek.
Hij is ziek.
die óf ziek óf gezond aangeeft,
- Jullie moeten voor jullie zieke moeder zorgen.
- Je moet voor je zieke moeder zorgen.
Hij kan niet ziek zijn.
Jane ligt ziek in bed.
Tom ziet er ziek uit.
Ik ben niet ziek.
Zij is erg ziek.
Ik denk dat Yumi ziek is.
Ik denk dat ik misselijk word.
Ik ben degene die ziek is.
Hij is niet ziek.
Ze voelde zich ziek.
Is Tom ziek?
Tom is erg ziek.
Ik werd erg ziek.
Tom kan niet ziek zijn.
Als je niet ziek bent, laten we dan gaan.
De hond ziet er ziek uit.
Tom voelde zich ziek.
- Jouw broer is ziek.
- Uw broer is ziek.
- Jullie broer is ziek.
Sami werd ziek.
Tom leek ziek.
De patiënt zal vlug herstellen van zijn ziekte.
Tom ligt ziek in bed.
Voel je je ziek?
is de regio niet alleen ziek --
Mijn vader is al een decennium lang ziek,
Sinds wanneer is zij ziek?
Verplegers verzorgen zieken.
De patiënt vereist voortdurend zorg.
Ik denk dat ze ziek is.
Mijn broer is zeker ziek.
Ze zei dat ze ziek was.
Ze zorgde voor haar zieke vader.
Ik heb gehoord dat Robert ziek is.
- Ik word er ziek van.
- Ik word er misselijk van.
Eerst dacht ik dat ze ziek was.
Ik wil niet dat Tom ziek wordt.
- De hond lijkt ziek.
- De hond ziet er ziek uit.
- Misschien was hij ziek.
- Hij was misschien ziek.
Ik heb geen tijd om ziek te zijn.
Hij lijkt ziek.
Tom begon zich ziek te voelen.
Voelt gij u ziek?
Ik wist niet dat Tom ziek was.
Tom zei dat hij ziek was.
Als hij ziek geweest zou zijn, dan zou hij gebeld hebben.
Zeg haar dat je ziek bent.
Tom was gek op jou.
Hoe ziek is Tom?
Je ziet er ziek uit. Is dat ook zo?
- Ik voel me erg ziek.
- Ik voel me erg misselijk.
Ik kom niet omdat ik ziek ben.
Al ben ik ziek, ik kom toch.
Ik vrees dat hij ziek is.
De patiënt overwon eindelijk zijn ziekte.
Ze verzorgde haar zieke moeder.