Translation of "Vieja" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Vieja" in a sentence and their dutch translations:

- Ella es vieja.
- Es vieja.

- Ze is oud.
- Zij is oud.

Es vieja.

- Ze is oud.
- Zij is oud.

Estás vieja.

- Jij bent oud.
- U bent oud.
- Jullie zijn oud.
- Je bent oud.

- Mi mesa es vieja.
- Mi mesa está vieja.

Mijn tafel is oud.

No estoy vieja.

Ik ben niet oud.

Compré una lámpara vieja.

Ik heb een oude lamp gekocht.

Es una ley vieja.

Het is een oude wet.

- Esta vieja mesa sigue en uso.
- Esta vieja mesa todavía se usa.

Deze oude tafel wordt nog steeds gebruikt.

Vivo en una casa vieja.

Ik woon in een oud huis.

Es una vieja costumbre americana.

- Dit is een oud Amerikaans gebruik.
- Dat is een oud Amerikaans gebruik.

Murió de vieja o fue herida.

Gestorven van ouderdom of gewond geraakt.

Parece una vieja cadena de mina.

Het lijkt wel een oude mijnketting.

Mi casa es vieja y fea.

Mijn huis is oud en lelijk.

Comenzó a tocar una vieja canción.

- U begon een oud liedje te spelen.
- Jullie begonnen een oud liedje te spelen.

Ella es demasiado vieja para él.

Zij is te oud voor hem.

Esta vieja mesa sigue en uso.

Deze oude tafel wordt nog steeds gebruikt.

- No estoy viejo.
- No estoy vieja.

Ik ben niet oud.

Parece una vieja escalera en esta pared.

Het lijkt een oude ladder... ...aan de wand.

Me daba vergüenza salir con ropa vieja.

- Ik schaamde me om in oude kleren uit te gaan.
- Ik was beschaamd om in oude kleren uit te gaan.

Él hizo que repararan la vieja máquina.

Hij liet de oude machine repareren.

Esta vieja mesa francesa es un mueble invaluable.

Deze oude Franse tafel is een waardevol meubel.

Él ha recreado una vieja idea usando tecnología nueva,

Hij blies een oud idee nieuw leven in met nieuwe technologie

La vieja pareja dio a su hijo por perdido.

Het oude paar gaf hun zoon op als vermist.

Me encontré esta vieja foto cuando ordenaba mi escritorio.

Toen ik mijn bureau aan het opruimen was, kwam ik deze oude foto tegen.

- Esta es una ley antigua.
- Es una ley vieja.

- Dat is een oude wet.
- Het is een oude wet.

Mi mochila es muy vieja. Debo comprar una nueva.

Mijn tas is te oud. Ik moet een nieuwe kopen.

- Aquellos dicen que yo soy una vieja.
- Dicen que soy una anciana.
- Dicen que soy una mujer mayor.
- Dicen que soy una vieja.

Ze zeggen dat ik een oude vrouw ben.

La vieja presta dinero a un interés del tres por ciento.

De oude vrouw leent geld tegen een rentetarief van drie procent.

En la pieza no había nada más que una vieja silla.

Er was niets in de kamer, behalve een oude stoel.

La iglesia vieja que está al lado del lago es muy bonita.

De oude kerk die naast het meer staat, is erg mooi.

Para la invasión de Rusia, Lefebvre comandó la infantería de la Vieja Guardia.

Voor de invasie van Rusland voerde Lefebvre het bevel over de infanterie van de Oude Garde.

Yo pienso que la abuela de Tom es demasiado vieja para ponerse minifalda.

Ik vind wel dat Toms grootmoeder te oud is om een minirok te dragen.

Guiados por la hembra más vieja, la manada mantiene a los pequeños en movimiento.

Onder leiding van het oudste vrouwtje houdt de kudde de kleintjes in beweging.

La vieja cabaña tenía sólo una cama, así que todos hacíamos turnos para dormir en ella.

Het oude zomerhuis had slechts één bed, daarom sliepen we er om de beurt in.

Nada me resulta tan tierno como una pareja vieja caminando por la calle mano en mano.

- Niets lijkt me tederder dan een oud koppel dat hand in hand door de straat wandelt.
- Voor mij is er niets zo hartverwarmend als een oud echtpaar dat hand in hand over straat loopt.

Si hacemos fuerza juntos, seguro que esa puerta vieja y débil se rompe de una vez.

Als we onze krachten bundelen, zal die oude, zwakke deur zeker in een keer breken.

Después de un año recuperándose del cansancio y el dolor, Lefebvre volvió a liderar la Vieja Guardia por

Na een jaar hersteld te zijn van uitputting en verdriet, keerde Lefebvre terug om de Oude Garde nog

- Tú eres joven. Yo, por el contrario, soy muy vieja.
- Tú eres joven. Yo, en cambio, soy muy mayor.

- Gij zijt jong. Ik daarentegen ben heel oud.
- Jij bent jong. Ik daarentegen, ben heel oud.

- Tú eres joven. Yo, por el contrario, soy muy viejo.
- Tú eres joven. Yo, por el contrario, soy muy vieja.
- Tú eres joven. Yo, en cambio, soy muy mayor.

- Gij zijt jong. Ik daarentegen ben heel oud.
- Jij bent jong. Ik daarentegen, ben heel oud.