Examples of using "Trabaja" in a sentence and their dutch translations:
Werk!
Waar werkt hij?
Werkt hij?
- Hij werkt te veel.
- Zij werkt te veel.
Tom werkt.
Werkt u hier?
Ze werkt veel.
Werkt het?
Die luiaard is hard aan het werk, heel hard aan het werk.
- Ze werkt bij een bank.
- Hij werkt op een bank.
Hij is een bevlogen werknemer.
Zij werkt alleen.
Bid en werk.
Hij werkt altijd hard.
- Ze werkt hard.
- Zij werkt hard.
Voor wie werkt hij?
John werkt hard.
Werkt Mary hier?
Hij werkt nauwelijks.
Tom werkt alleen.
Tom werkt te veel.
Bid en werk!
Werkt ze in de keuken?
Hij werkt in een fabriek.
Hij werkt bij een bank.
Hij werkt bij een bank.
Waar werk je?
Hoeveel mensen werken hier?
Is dit waar je moeder werkt?
Hier werkt mijn vader.
Dit functioneert.
Tom werkt in Boston.
Hij werkt als vertaler.
Ze werkt erg hard.
Tom werkt niet meer.
Waar werkt Marika nu?
Tom werkt met ons.
Voor wie werkt u?
Wie werkt vanavond?
Werkt Tom voor Mary?
- Waar werkt je vader?
- Waar werkt jouw vader?
- Hoe snel werkt Tom toch!
- Je moet zien hoe snel Tom werkt!
Mijn vader werkt in een fabriek.
Hij werkt van maandag tot vrijdag.
Werkt ze in de keuken?
Hij werkt in het laboratorium.
- Mary werkt in een supermarkt.
- Mary werkt bij een supermarkt.
Hij werkt bij een bank.
Werk, in plaats van te praten!
Hij werkt de hele nacht.
Tom werkt in een fabriek.
Hij werkt 's nachts.
Ik weet waar Tom werkt.
Tom werkt voor de FBI.
Zij werkt op school.
Mijn broer werkt in Frankrijk.
Tom werkt bij een bank.
Werkt hij?
- Hij werkt bij een bank.
- Hij werkt op een bank.