Translation of "Patinar" in Dutch

- Ella sabe patinar.
- Ella puede patinar.

- Ze kan schaatsen.
- Ze kan skaten.

Ella puede patinar.

- Ze kan schaatsen.
- Ze kan skaten.

- ¿Qué tan bien sabes patinar?
- ¿Cuán bien puedes patinar?

Hoe goed kan je schaatsen?

¿Puedes patinar sobre hielo?

- Kan je schaatsen?
- Kan je skaten?
- Kunt u skaten?
- Kunnen jullie skaten?
- Kun je schaatsen?
- Kunt u schaatsen?
- Kunnen jullie schaatsen?
- Kun je skaten?

- Fui a patinar al lago.
- Fui a patinar sobre el lago.

Ik ging schaatsen op het meer.

Fui a patinar al lago.

Ik ging schaatsen op het meer.

¿Qué tan bien sabes patinar?

Hoe goed kan je schaatsen?

- ¿Crees que el lago esté suficientemente congelado como para patinar?
- ¿Crees que el lago está bastante helado para patinar?

Denk je dat de vijver genoeg bevroren is om erop te schaatsen?