Translation of "Conversar" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Conversar" in a sentence and their dutch translations:

Si quieres conversar, conversar.

Als je wilt praten, dan praten we.

Nos gusta conversar.

Wij praten graag.

Me gusta conversar.

Ik praat graag.

Tal vez podamos conversar.

Misschien kunnen we praten.

- ¿Podemos hablar?
- ¿Podemos conversar?

Kunnen we praten?

¡Trabaja en vez de conversar!

Werk, in plaats van te praten!

Fue agradable conversar con ella.

Het was leuk met haar te praten.

- Me gusta hablar.
- Me gusta conversar.

Ik praat graag.

- Nos gusta hablar.
- Nos gusta conversar.

Wij praten graag.

- Nos gusta charlar.
- Nos gusta conversar.

- We babbelen graag.
- Wij praten graag.

Si tenés ganas de conversar, sabés donde encontrarme.

Indien je zin hebt om te praten, dan weet je waar je me kan vinden.

Es grosero conversar en medio de un concierto.

Het is onbeleefd tijdens een concert te praten.

- Me gustaría hablar contigo.
- Quisiera conversar contigo.
- Me gustaría hablar con usted.

- Ik zou graag met je praten.
- Ik zou graag met u praten.

- Casi me da miedo conversar con usted.
- Casi tengo miedo de hablar contigo.

- Ik heb bijna schrik om met u te spreken.
- Ik ben bijna bang om met je te praten.

- Es difícil mantener una conversación con alguien que sólo dice "sí" y "no".
- Es difícil conversar con alguien que sólo dice "sí" y "no".

Het is moeilijk om een gesprek te voeren met iemand die alleen maar 'ja' en 'nee' zegt.