Examples of using "Compró" in a sentence and their dutch translations:
Tom heeft wat condooms gekocht.
- Zij kocht brood.
- Zij heeft brood gekocht.
Ze heeft gisteren groenten gekocht.
Hij kocht een hoed.
- Maria kocht brood.
- Maria heeft brood gekocht.
Tom kocht bloemen.
Ze heeft kip gekocht.
Hij heeft een nieuwe auto gekocht.
Zij kocht ook dat woordenboek.
Tom heeft een webcam gekocht.
Hij heeft een vingerhoed gekocht.
- Hij heeft een auto gekocht.
- Hij kocht een auto.
Papa heeft boeken voor me gekocht.
Tom heeft een krant gekocht.
Tom heeft wat condooms gekocht.
Hij heeft nieuwe handschoenen gekocht.
Ze kocht een dozijn eieren.
Hij kocht haar een hond.
Hij kocht een paar schoenen.
- Tom heeft een cadeau voor Mary gekocht.
- Tom kocht een cadeautje voor Mary.
- Tom heeft een cadeautje voor Mary gekocht.
- Tom heeft een cadeau voor Mary gekocht.
- Tom kocht een cadeautje voor Mary.
Hij heeft een goed fototoestel gekocht.
Ze heeft hem een fototoestel gekocht.
Papa heeft een fototoestel voor me gekocht.
Hij heeft een digitale gekocht.
Zij kocht ook het woordenboek.
Uiteindelijk kocht hij het niet.
- Waar hebt ge die schoenen gekocht?
- Waar heeft u deze schoenen gekocht?
Hij kocht een paar schoenen.
Ze heeft een trui voor hem gekocht.
De jongen kocht een hond.
Tom kocht een cadeautje voor Mary.
- Weet je waar hij zijn fototoestel gekocht heeft?
- Weet u waar hij zijn fototoestel gekocht heeft?
- Tom heeft een cadeau voor Mary gekocht.
- Tom kocht een cadeautje voor Mary.
Ze kocht een boek in de winkel.
Gisteren heeft mijn oom een hond gekocht.
Wat heeft Mari gisteren gekocht?
Mary kocht een rok en een blouse.
Meg kocht een blik tomaten.
Ze kocht twee paar sokken.
Wat kocht ze in die winkel?
Hij kocht een dozijn eieren.
Mijn oom heeft dit boek voor mij gekocht.
Hij kocht iets voor Mary.
Hij kocht veel bloem en olie.
Ze kocht twee paar sokken.
- Jane heeft het dan toch maar niet gekocht.
- Ten slotte heeft Jane het niet gekocht.
Mijn vrouw heeft een nieuwe kinderwagen gekocht.
Tom kocht wat brood.
Ze kocht een stuk speelgoed voor de jongen.
Mijn vader heeft die hoed voor mij gekocht.
Onze buurman kocht zich een schattig paard.
Ze heeft twee dozijn eieren gekocht.
Hij kocht veel bloem en olie.
- Tom kocht Mary een mooi cadeau.
- Tom kocht Mary een mooi cadeautje.
Gisteren heeft mijn oom een hond gekocht.
Gisteren heeft Maria die rok gekocht.
Mijn moeder heeft een nieuwe jurk voor me gekocht.
Wat ze kocht was heel duur.
Hij kocht een nieuw paar handschoenen.
Tom heeft nieuwe schoenveters gekocht.
Wat heeft Mari gisteren gekocht?
- Tom kocht een cadeautje voor zijn dochter.
- Tom kocht een cadeau voor zijn dochter.
Hoeveel bloemen heb je gekocht?