Examples of using "Baño" in a sentence and their dutch translations:
Mag ik van uw wc gebruikmaken?
- Ik heb een bad nodig.
- Ik moet in het bad.
Ik moet naar het toilet.
De badkamer is vrij hoor.
Mag ik van uw wc gebruikmaken?
Morgen maak ik de badkamer schoon.
Ik neem een bad.
Ik wil naar de wc.
Waar is de badkamer?
Mag ik naar de wc gaan?
Mag ik naar de wc gaan?
Is het bad klaar?
Dit is de badkamer.
Mag ik naar de wc gaan?
Het bad staat klaar.
Is het bad schoon?
Ik moet naar de wc.
- Ik zit nu in bad.
- Ik ben nu een bad aan het nemen.
- Ik ben aan het baden.
- Waar is het toilet?
- Waar is de wc?
- Waar is de badkamer?
Waar is het toilet?
Ik moet dringend naar het toilet.
Ik neem elke dag een bad.
Ik heb geen heet bad nodig.
Ik neem elke morgen een bad.
Ik moet naar de wc.
Ik ga als eerste een bad nemen.
Telefoons met toiletten voor oude mannen.
We geven ze een badkamer en water.
Mary brengt uren in de badkamer door.
Er zit een kakkerlak in de badkamer.
We namen een modderbad.
Er is een spin in de badkamer.
De handdoek is in de badkamer.
Ik neem bijna elke dag een bad.
Ik ben een bad aan het nemen.
Ik moet naar de wc.
Ik neem een maal per dag een bad.
Ik verbouw de badkamers.
- Ik zit in bad.
- Ik ben een bad aan het nemen.
- Ik zit nu in bad.
- Ik ben nu een bad aan het nemen.
- Ik ben aan het baden.
Mijn vader is zich aan het scheren in de badkamer.
De wc is boven.
Ik ga alle dertig minuten naar de wc.
Tom trok zijn zwemkleding aan.
In de zomer baad ik elke ochtend.
Mijn vader is zich aan het scheren in de badkamer.
- Ik moet onder de douche.
- Ik moet douchen.
Tom neemt een bad.
De ingang van het toilet is heel vuil.
- Is er een toilet vlakbij?
- Is er hier ergens een toilet?
Ik kijk uit naar een telefoon met een toilet erop. Hoe bizar.
Ze droeg een rood badpak.
Een warm bad en dan naar bed.
Het toilet bevindt zich achter de trap.
Was je handen na het toilet.
Ik draag mijn badpak onder mijn kleren.
- Ik moet onmiddellijk de badkamer kuisen.
- Ik moet onmiddellijk de badkamer schoonmaken.
Ik ga een bad nemen.
Tom stond op en ging naar de wc.
- Waar is het toilet?
- Waar is de wc?
In dit meer mag niet worden gebaad.
- Hoeveel maal per week neemt ge een bad?
- Hoeveel keer per week ga je in het bad?