Examples of using "¿juegan" in a sentence and their dutch translations:
Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.
Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.
Ze spelen vaak samen.
Jullie spelen ook een rol.
Kinderen spelen met speelgoed.
Kinderen spelen met blokken.
Iedereen speelt het liefdesspel.
Drie kinderen speelden in het park.
De kinderen spelen in het park.
Tom en Ken spelen iedere middag tennis.
- Golf je?
- Golft u?
- Golfen jullie?
- Speel je golf?
- Speelt u golf?
- Spelen jullie golf?
Tegenwoordig spelen kinderen niet buiten.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
De kinderen spelen iedere dag in het park.
Aan de andere kant spelen stadgenoten een grote rol.
Tom en Maria tennissen elke dag.
en roepen hun zetten naar elkaar door het maaltijdluikje --
De kinderen spelen niet in de woonkamer, maar in de tuin.
Tom en zijn vrienden spelen bijna iedere vrijdagavond poker.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Jongens en meisjes spelen in de tuin.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.