Examples of using "яблоки" in a sentence and their dutch translations:
De appels zijn rijp.
- Vind je appels lekker?
- Hou je van appels?
Hou je niet van appels?
Die appels zijn rot.
Je houdt van appels.
Zij houden van appels.
De appels zijn rijp.
De appels zijn uitverkocht!
Waar zijn de appels?
Appels zijn rood.
De appels zijn heerlijk.
De appels zijn groot.
Ik eet graag appels.
Ik at de groene appels.
Ik hou niet van appels.
Zij houden van appels.
Alle appels zijn rood.
Ik pluk appels.
Wie heeft de appels gestolen?
Ik schil appels.
Ik hou van appels.
Vind je appels lekker?
- Ze zijn appels aan het eten.
- Zij eten appels.
- Wij eten appels.
- We eten appels.
- We zijn appels aan het eten.
Je houdt van appels.
- Die appels zijn groot.
- Deze appels zijn groot.
Ik at appels.
Die appels zijn groot.
Hij waste appels.
Die appels zijn lekker.
Appelen zitten vol vitamines.
We aten appels.
Ik at appels.
Vind je appels of sinaasappels lekker?
Appels groeien op bomen.
Ik eet graag appels.
Ik eet vaak appels.
Ik hou ook van appels.
Appels zijn rood of groen.
Zwitserland heeft betere appels nodig.
Ik hou niet van appels.
Ze eten hun appels.
Ik heb de rode appels gegeten.
Mijn appels zijn weg.
Ik was mijn appels.
Heb je appels?
Hou je niet van appels?
Heb je appels?
Mijn paard houdt van appels.
Deze appels kostten niet veel.
De appels zien er goed uit.
Niet alle kinderen houden van appels.
We hebben gele appels.
Hij at bananen en appels.
Sommige kinderen houden niet van appels.
De appels vallen al in de tuin.
Verdeel die appels over drie personen.
"Zijn het appels?" - "Nee, dit zijn tomaten."
Deze doos bevat appels.
Vind je appels of sinaasappels lekker?
Hou je niet van appels?