Examples of using "на" in a sentence and their dutch translations:
Bekijk de afbeelding.
- Beantwoord de vraag.
- Antwoord op de vraag.
Zet u op de bank.
Neem de lift tot op de vijfde verdieping.
Neem een bus.
Kijk eens aan!
Ik ga met de fiets naar het werk.
Kijk naar hem.
Kijk naar het prijskaartje.
Neem de lift tot op de vijfde verdieping.
Het is in de keuken.
Kijk ons aan.
Kijk naar de kat.
Ga noordwaarts.
als een ballon in de wind,
Kijk eens naar dit.
Het ligt op de sofa.
Ga op het paard.
Kijk eens naar deze.
- Kijk naar de lucht.
- Kijk naar de hemel.
- Hou contact.
- Blijf in contact.
Kijk naar de maan.
Neem de bus.
Laten we met de bus gaan.
Laten we een trein nemen.
Kijk daar eens naar.
Laten we met de auto gaan.
Leg het op tafel.
is er 88% minder kans om op de stoep te worden neergemaaid,
95% minder kans om te worden gedood op het werk,
En op de meeste open vlaktes ter wereld...
- Dat is genoeg voor vandaag.
- Genoeg voor vandaag.
Ik ga met de fiets naar het werk.
Kijk me aan.
Het is in de keuken.
Kom aan boord.
- Rot op!
- Rot op.
Kijk naar de sterren.
Ze reden naar het station per auto.
- Ik ben blut.
- Ik zit krap bij kas.
- Ik ben platzak.
Gaat hij met de bus naar het werk?
- Stap in.
- Ga aan boord.
Ze is in een vergadering.
Druk op de knop.
Kijk eens naar dit.
Roep voor hulp.
Dek de tafel!
In welke straat?
Kijk naar de prijs.
Iedereen bukken!
- Er is een kat in de keuken.
- In de keuken is een kat.
- Er zit een kat in de keuken.
Neem de lift tot op de vijfde verdieping.
Er staat een file op de snelweg.
Welke taal wordt er in Malta gesproken?
- Ben je met pensioen?
- Bent u met pensioen?
- Zijn jullie met pensioen?
Neem de lift tot op de vijfde verdieping.
De kat is in de keuken.
Kijk naar het prijskaartje.
- Laat ons elkaar tutoyeren.
- Laten we elkaar tutoyeren.
Spreek Esperanto!
De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen.
De kat zit op de stoel en kijkt naar het vlees dat op de keukentafel ligt.
Wil je ernaar kijken?
Kijk naar deze foto.
in handelszaken.
op een bankje.
Help!
Kniel!
Naar het zuiden.
- Laten we met de trein gaan.
- Laten we de trein nemen.
- Laten we een trein nemen.
Laten we een bus pakken.
Hij is woedend op jou.
Kom niet te laat op het werk!
- U bent op de goede weg.
- Je zit op de goede weg.
- Jullie zitten op de juiste weg.
- U bent op het juiste spoor.
- Je bent goed bezig.
Kijk! Er is een kat in de keuken.
- Leg het boek terug waar het lag.
- Leg het boek terug waar het stond.
- Leg het boek terug waar het was.
Schreeuw niet tegen me.
Kijk eens naar dat huis.
Beantwoord mijn vraag.
- Mis de trein niet.
- Niet te laat komen voor de trein.
Tom lijkt meer op een leraar dan op een leerling.
Beantwoord mijn vragen.
- Daar trek ik mij niets van aan.
- Het kan me geen barst schelen.
- Dat zal me een worst zijn.
- Mij maakt het niet uit.
- Dat maakt mij niets uit.
- Dat kan mij niets schelen.
- Het kan me niet schelen.
- Het kan me niets schelen.
Antwoord op de vraag alstublieft.
Je ziet er Japans uit.
Kom niet te laat op het werk!
Er zat een kat op de tafel.