Examples of using "Кен" in a sentence and their dutch translations:
Ken is een muntenverzamelaar.
Ken ziet er gelukkig uit.
Ken zocht je.
- Ken hielp Tom.
- Ken heeft Tom geholpen.
Ken is een muntenverzamelaar.
Mike en Ken zijn vrienden.
Ken verzamelt oude munten.
Mike en Ken zijn vrienden.
De naam van de hond is Ken.
Ken is een goede zwemmer.
Wat eet Ken?
Ken stak de kaarsen aan.
Ken zoekt u.
Ken zocht je.
Ken wil een fiets.
Blij u te leren kennen, Ken.
Wat is Ken aan het doen?
Blij je te leren kennen, Ken.
Ken is ouder dan Seiko.
Ken riep om hulp.
Was Ken gisteren thuis?
Ken was aan het lezen toen ik thuiskwam.
Blij u te leren kennen, Ken.
Heeft Ken voorgoed Japan verlaten?
Wie is groter, Ken of Taro?
Zij heten Tom en Ken.
Ken reed Tom naar het ziekenhuis.
Ken zat naast me.
Weet Ken Toms echte naam?
Ken bedankte Tom voor het cadeau.
Ken heeft tegen mij gewonnen met schaken.
Ken studeert niet alleen Engels, maar ook Frans.