Examples of using "Канаду" in a sentence and their dutch translations:
Tom houdt van Canada.
Hij verhuisde naar Canada.
Ik vertrek morgen naar Canada.
Heb je je vriend in Canada opgebeld?
Ze hielpen hem naar Canada te komen.
We gingen skiën in Canada.
Ik wil graag dit pakketje naar Canada sturen.
We gingen skiën in Canada.
Ik denk eraan naar Canada te gaan volgend jaar.
Ik wil graag dit pakketje naar Canada sturen.
De vorige winter ben ik naar Canada gaan skiën.
Ik ben afgelopen winter in Canada gaan skiën.
Ze kan niet in dit hotel zijn, aangezien ze is teruggekeerd naar Canada.