Examples of using "«ушли»" in a sentence and their dutch translations:
- Ze zijn weg.
- Zij zijn weg.
Zijn ze weggegaan?
- Ze zijn net vertrokken.
- Zij zijn net vertrokken.
- Ze zijn net weggegaan.
- Zij zijn net weggegaan.
Iedereen vertrok, behalve wij.
Wij vertrokken samen.
Ze gingen allebei weg.
- Ze zijn vroeg vertrokken.
- Zij zijn vroeg vertrokken.
- Ze zijn vroeg weggegaan.
- Zij zijn vroeg weggegaan.
Alle mensen die hier waren, zijn weggegaan.
- Ze zijn vertrokken.
- Zij zijn vertrokken.
Iedereen is weggegaan.
- Zijn ze weg?
- Zijn ze weggegaan?
Zij zijn net vertrokken.
Ze gingen allebei weg.
We vertrokken om 6 uur.
De kinderen zijn al naar school vertrokken.
Alle mensen die hier waren, zijn weggegaan.
We betaalden ons eten en vertrokken.
Ze zijn nog niet vertrokken.
Tom wilde dat ze allebei weggingen.
- Mijn baas was gedwongen ontslag te nemen.
- Mijn baas werd gedwongen ontslag te nemen.
Ze voelde zich eenzaam toen al haar vrienden naar huis waren gegaan.
- De kinderen zijn al naar school vertrokken.
- De kinderen zijn al naar school.
- Ze gingen naar het strand.
- Ze zijn naar het strand gegaan.
Het lijkt erop dat iedereen weg is.
Wanneer ben je gegaan?
Ik wil alleen maar weten waarom je zo vroeg bent weggegaan.
Wanneer ben je gegaan?
Wanneer ben je gegaan?