Translation of "Telewizor" in Dutch

Włącz telewizor.

Zet de tv aan.

Masz telewizor?

Heb je een tv?

Telewizor nie działa.

De tv werkt niet.

Proszę wyłącz telewizor.

Doe de televisie uit alstublieft.

Telewizor się zepsuł.

De tv werkt niet.

Telewizor jest włączony.

De tv staat aan.

To jest telewizor.

- Dit is een tv.
- Dit is een televisie.

W pokoju jest telewizor.

Er is een televisie in deze kamer.

Czy mogę ściszyć telewizor?

Mag ik de tv zachter zetten?

Czy można włączyć telewizor?

- Mag ik de televisie aanzetten?
- Mag de tv aan?

Mój telewizor jest zepsuty.

- Mijn tv is kapot.
- Mijn televisie is kapot.

Czy mogę włączyć telewizor?

Mag ik de televisie aanzetten?

Ten telewizor jest zbyt głośno.

Die tv staat te hard.

Jeśli chcesz być wolny, zniszcz twój telewizor.

Als je vrij wilt zijn, moet je je televisie vernietigen.

A on zauważył mniejszy hałas i światła, telewizor przez okno. Zwraca na to uwagę.

...hij heeft door hoe stil het is, ziet lichten... ...van de tv in de ramen, let op dat soort dingen.