Examples of using "Słownik" in a sentence and their dutch translations:
Het is een woordenboek.
Het is een woordenboek.
Ik heb een woordenboek.
Ik had een woordenboek.
Ik heb een woordenboek nodig.
Ze kocht een woordenboek voor haar zuster.
Ik heb haar haar woordenboek teruggegeven.
- Heb je een woordenboek?
- Hebt u een woordenboek?
- Wiens woordenboek is dit?
- Van wie is dit woordenboek?
Hou het woordenboek bij je.
Het woordenboek is bij.
Hij raadde me dit woordenboek aan.
Ik heb een woordenboek in mijn hand.
Ik heb precies hetzelfde woordenboek.
- Mag ik jouw woordenboek lenen?
- Mag ik uw woordenboek lenen?
Ik heb een Japans-Engels woordenboek nodig.
Heeft Emily een woordenboek?
Ik zal je dit woordenboek lenen.
Hij heeft ook een woordenboek gekocht.
Heeft Tom een woordenboek?
Tom kocht ook een woordenboek.
Heb je een Frans woordenboek?
Dit woordenboek is van mijn zus.
Kan ik dit woordenboek lenen?
Het woordenboek op het bureau is van mij.
Het woordenboek bevat ongeveer een half miljoen woorden.
Als hij schrijft, heeft hij altijd een woordenboek bij de hand.
Hij is de persoon aan wie ik mijn woordenboek heb gegeven.
Ik heb geen geld om een woordenboek te kopen.
Het woordenboek ligt op het bureau.
Dit woordenboek lijkt mij nuttig voor beginners.
Dit woordenboek bevat niet meer dan 20.000 woorden.
Kan iemand mij een goed eentalig Duits woordenboek aanraden?