Examples of using "Pływać" in a sentence and their dutch translations:
Mary kan zwemmen.
Ik hou van zwemmen.
Honden kunnen zwemmen.
Hij kan zwemmen.
Ik kan niet zwemmen.
Tom kan zwemmen.
- Hij zwemt graag.
- Hij houdt van zwemmen.
Ik wou dat ik kon zwemmen.
Ik wil niet zwemmen.
Kunnen konijnen zwemmen?
Mary kan zwemmen.
Zij kunnen zwemmen.
Tom kan nog niet zwemmen.
Hij kan niet zwemmen.
Jij kan niet zwemmen, of toch?
Tom kan niet zwemmen.
Tom kan goed zwemmen.
Hij kan heel snel zwemmen.
Hij kan snel zwemmen.
Tom kon niet zwemmen.
Misschien zwemt Tom graag.
Ik wil leren zwemmen.
Iedereen zou moeten kunnen zwemmen.
Kom met me zwemmen.
Ze kan niet zwemmen.
Het is gevaarlijk om in die rivier te zwemmen.
Hij was te oud om te zwemmen.
Hij was te oud om te zwemmen.
Ik heb altijd al willen leren zwemmen.
Toms hond kan goed zwemmen.
Je mag gaan zwemmen of vissen.
Tom houdt van zwemmen.
Het is erg roekeloos om temidden van zulke stromingen te zwemmen.
Ik kan op mijn buik zwemmen, maar niet op mijn rug.
Hij kan totaal niet zwemmen, maar voor skiën is hij de beste.