Examples of using "On”" in a sentence and their dutch translations:
Zij is gestorven.
Hij probeert.
Slaapt hij?
Hij is vertrokken.
Hij verkoopt auto's.
Slaapt hij?
Daar is hij.
Hij liegt.
Hij rende.
Hij speelt muziek.
- Hij is aan het zwemmen.
- Hij zwemt.
- Ze is aan het zwemmen.
- Hij is aan de telefoon.
- Hij zit aan de telefoon.
Hij zal het begrijpen.
Hij wordt dik.
Hij werd gek.
Hij wordt kaal.
Tom trainde.
Tom traint.
Hij kwam.
Hij is gekomen!
Hij rent.
Hij ging staan.
Hij is vertrokken.
Hij loopt.
Hij zit te wachten.
Hij slaapt.
- Hij is niet gek.
- Hij is niet dom.
- Hij houdt van tv kijken.
- Hij kijkt graag tv.
Hij drinkt te veel.
- Hij leert Esperanto.
- Hij is Esperanto aan het leren.
Misschien komt hij.
Zij houdt van vissen.
Waar is hij?
Daar hebben we het.
Hij is blond.
Hij is wetenschapper.
Hij is vies.
Hij ziet er verdacht uit.
Hij teelt rijst.
Hij ziet er bleek uit.
- Hij zoekt werk.
- Hij is werk aan het zoeken.
- Zal hij sterven?
- Zal zij sterven?
- Gaat hij dood?
- Gaat zij dood?
Hij is schrijver.
- Ze is sterk.
- Zij is sterk.
- Zij zijn sterk.
Hij heeft een baard.
Wat is hij van plan?
Hij rookt niet.
Hij geeft les Engels.
Hij kan zwemmen.
Hij heeft een video.
Hij zal snel beter worden.
Hij kocht een hoed.
Hij liegt niet.
Hij is ziek.
Heeft hij het druk?
Hij ontwierp de auto.
Hij is lui.
Hij betaalt met een kredietkaart.
Hij is nieuw.
Waar is hij?
Hij kwam het eerst.
Hij is een taxichauffeur.
Hij is zwaarlijvig.
Hij houdt van haar.
- Waar woont hij?
- Waar woont ie?
Hij weet het niet.
- Hij zwemt graag.
- Hij houdt van zwemmen.
- Hij is homo.
- Hij is gay.
Hij is jong.
Hij heeft zelfmoord gepleegd.
Hij eet veel.
Hij is een Engelsman.
Hij is tennisspeler.
Hij is jaloers.
Hij werd blind.
Hij houdt van dieren.
- Is hij een leerkracht?
- Is hij leraar?
Hij heeft hulpkrachten nodig.
Hij is gelukkig.
Hij is goed in zingen.
Hij is Oostenrijks
Hij is een dief.
Wie is hij?
Waar komt hij vandaan?
Hij kan lezen.