Translation of "Jedzie" in Dutch

Ona jedzie BMW.

Ze rijdt een BMW.

Samochód jedzie szybko.

De auto rijdt snel.

On nie jedzie.

Hij zal niet gaan.

- Jedzie autobus.
- Nadjeżdża autobus.

Hier komt de bus.

Ona jedzie do Oity.

- Ze gaat naar Ooita.
- Zij gaat naar Ooita.

Czy ten autobus jedzie na plażę?

Gaat deze bus naar het strand?

Tam jedzie samochód. Nie chcę go przegapić!

Daar is een auto. Ik wil hem niet missen.

Moja rodzina każdego roku jedzie do Włoch.

Mijn familie gaat ieder jaar naar Italië.

Jak długo jedzie lotniskowy autobus na lotnisko?

Hoelang doet de vliegveldbus erover naar het vliegveld?

Tom jedzie do Australii, żeby mnie zobaczyć.

Tom gaat naar Australië om mij te zien.

Ona jedzie do Nowego Jorku w najbliższą niedzielę.

Ze vertrekt zondag naar New York.

Nie można nie mieć paszportu kiedy jedzie się za granice.

Een paspoort is iets onmisbaars als men naar het buitenland gaat.