Examples of using "Dał" in a sentence and their dutch translations:
Hij gaf me een horloge.
Hij gaf me een cadeau.
Hij gaf me een voorbeeld.
Hij gaf haar een boek.
- Hij gaf de hond een bot.
- Ze gaf een been aan de hond.
- Hij gaf een bot aan de hond.
Tom gaf me een pen.
De soldaat gaf me water.
God heeft gegeven, God heeft genomen.
De dokter heeft haar een aantal tabletten gegeven om de pijn weg te nemen.
Mijn oom heeft mij een boek gegeven.
Hij gaf mij een goede raad.
Mijn oom gaf hem een geschenk.
- Tom heeft mij dertig dollar gegeven.
- Tom gaf me dertig dollar.
Tom gaf Mary een kerstcadeautje.
Tom liet me Mary's brief zien.
De leraar gaf ons huiswerk.
- Ik ben het uurwerk verloren dat mijn vader mij gegeven had.
- Ik heb het horloge verloren dat mijn vader mij gegeven heeft.
Mijn oom gaf me dit horloge.
- Hij gaf mij voedsel en geld.
- Hij gaf me eten en geld.
Hij heeft me maar liefst 10.000 yen gegeven.
Hij gaf mij geld, maar ik heb het hem onmiddellijk teruggegeven.
Tom gaf Maria 1000 dollar in een bruine papieren zak.
- Tom gaf met tegenzin waar Mary om vroeg.
- Tom gaf Maria met tegenzin hetgeen waar ze om vroeg.
Ik gebruikte de lepel die Tom me vorige Kerstmis gaf om de pudding op te dienen.